spelling herhaling

Spelling herhalen
1 / 20
suivant
Slide 1: Diapositive
SpellingBasisschoolGroep 7

Cette leçon contient 20 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Spelling herhalen

Slide 1 - Diapositive

Wanneer gebruik je 't kofschip?
A
Verleden tijd
B
Tegenwoordige tijd
C
Voltooide tijd
D
Toekomstige tijd

Slide 2 - Quiz

Rijden T. T.
Mijn opa ____ op een scootmobiel.

Slide 3 - Question ouverte

Bestraten
De stratenmakers ____ vorige week onze oprit.

Slide 4 - Question ouverte

Verbinden T. T.
____ jij de verstuikte enkel?

Slide 5 - Question ouverte

Proosten V. T.
Wij _____ op de jarige.

Slide 6 - Question ouverte

Stranden
____ je papieren bootje in de modder?

Slide 7 - Question ouverte

Kneuzen
Zij heeft haar ribben _______.

Slide 8 - Question ouverte

Welk woord is NIET goed geschreven?
A
bedacht
B
geleeft
C
gehoopt
D
gedanst

Slide 9 - Quiz

Welk woord is NIET goed geschreven
A
Hij denkt
B
Hij reist
C
Hij verandert
D
Hij lijd

Slide 10 - Quiz

Wat is het werkwoordelijk gezegde in deze zin:
De auto wordt iedere zaterdag gewassen.

Slide 11 - Question ouverte

Hoe vind je het Lijdend voorwerp?
A
wie of wat+ ow+ gezegde
B
waar of wanneer+ gezegde+ pv
C
aan wie/ voor wie+ gezegde+ ow

Slide 12 - Quiz

Wat is het lijdend voorwerp van deze zin:
Op zondag bakt mijn vader altijd pannekoeken.
A
Op zondag
B
pannekoeken
C
altijd
D
mijn vader

Slide 13 - Quiz

Wat is het lijdend voorwerp van deze zin:
Hij kocht nieuwe gympen in de winkel.
A
gympen
B
kocht
C
in de winkel
D
nieuwe gympen

Slide 14 - Quiz

Dictee!

Slide 15 - Diapositive

Woord 1

Slide 16 - Question ouverte

Woord 2

Slide 17 - Question ouverte

woord 3

Slide 18 - Question ouverte

Woord 4

Slide 19 - Question ouverte

Woord 5

Slide 20 - Question ouverte