HAVO 4 Of Course unit 4 lesson 4 (b) Grammar KBO

HAVO 4 - Unit 4 lesson 4 
1 / 17
suivant
Slide 1: Diapositive
EngelsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

Cette leçon contient 17 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

HAVO 4 - Unit 4 lesson 4 

Slide 1 - Diapositive

Relative pronouns
Betrekkelijk voornaamwoord: who, whom, whose, which, that, where

Heeft betrekking op het zelfstandig naamwoord of zinsdeel ervoor.


Slide 2 - Diapositive

Relative pronouns
bij personen: who / that

The boy, who you were talking to, is my brother.
I really like the man that just walked in here.

Na een komma gebruik je altijd 'who'. 

Slide 3 - Diapositive

Relative pronouns
bij dingen en dieren: which / that

They brought home a dog, which is my favourite animal. 
Did you enjoy the book that I gave you last Christmas?

Na een komma gebruik je altijd 'which'. 

Slide 4 - Diapositive

Relative pronouns
bij bezit: whose

The car, whose tyres were flat, had to go to the garage. 
She is the woman whose husband is on vacation. 

Slide 5 - Diapositive

Relative pronouns
bij plaatsen: where

That is the holiday resort where we went on vacation last year.
I enjoyed visiting my grandparents', where I met my boyfriend.

Slide 6 - Diapositive

Relative pronouns
Na een voorzetsel gebruik je 'whom' ipv 'who/that'.

That is the boy who/that I was talking to.
That is the boy to whom I was talking. 


Slide 7 - Diapositive

I talked to the girl ... car had broken down in front of the shop
A
which
B
that
C
who
D
whose

Slide 8 - Quiz

Mr Richards, ... is a taxi driver, lives on the corner.
A
which
B
that
C
who
D
whose

Slide 9 - Quiz

Genitive 
Bezit: 's  / '  / of  

Bij personen, namen, tijd en plaats: 's  / '

Bij zaken, hoeveelheden en aardrijkskundige namen: of 



Slide 10 - Diapositive

Genitive 
Bij personen en namen: 's  / ' 

enkelvoud:
John's car.
My father's phone. 
James's book. 

Meervoud:
My parents' bikes
The boys' parents. 



Slide 11 - Diapositive

Genitive 
Bij tijd: 's  / ' 

an hour's walk from here
a three hours' drive



Slide 12 - Diapositive

Genitive 
Bij plaats: 's  / ' (je noemt de naam van het gebouw niet)

I left that book at my friend's (house). 
I bought this cake at the baker's (shop). 



Slide 13 - Diapositive

Genitive 
Bij zaken, hoeveelheden en aardrijkskundige namen: of 

the cover of the book
the leg of the table
a cup of coffee
three litres of milk 
the city of New York



Slide 14 - Diapositive

een glas melk

Slide 15 - Question ouverte

de fiets van mijn vriend

Slide 16 - Question ouverte

het raam van de kamer

Slide 17 - Question ouverte