thema 'beroep en werk' les 1

• NT2
• Voortgezet speciaal onderwijs
• Leerroute 1

Thema 'beroep en werk'

les 1

woordenschatlessen op A2-niveau ter voorbereiding op het inburgeringsexamen.

het beroep

Hij is loodgieter van beroep.

het werk

Hij heeft geen werk.

De leerlingen schrijven de woorden in een woordenschrift en zetten eventueel de vertaling erbij. 

de baan

Hij heeft een baan: hij werkt als monteur.

de vaste baan

Hij heeft een vaste baan: hij heeft een contract voor onbepaalde tijd.

de tijdelijke baan

Hij heeft een tijdelijke baan via het uitzendbureau. 

de ZZP-er

Hij is ZZP-er: Hij heeft een eigen bedrijf, werkt zelfstandig en heeft geen personeel

de dokter

Je moet met die wond naar de dokter.

de arts

Zij heeft geneeskunde gestudeerd en ze is nu arts.

de tandarts

De tandarts vulde het gaatje in de kies.

de piloot

De piloot zette het vliegtuig netjes aan de grond.

de chauffeur

De chauffeur nam na twee uur een pauze.

de journalist

De journalist interviewde de minister.

de docent 

Deze docent geeft les in aardrijkskunde.

de soldaat

De soldaat leert hoe hij het geweer moet gebruiken.

de politieman

De politieman rijdt op een motor

de ambtenaar

De ambtenaar op het gemeentehuis vroeg of ik mijn paspoort wilde laten zien.

de advocaat

De advocaat zei dat hij niet schuldig was.

de rechter

De rechter zegt dat hij straf krijgt.

betekenissen

betekenissen

Wat is dit?

Wat is dit?

Wat is dit?

Wat is dit?

Welk woord hoort niet in het rijtje?

1. de ZZP-er
2. de dokter
3. de tandarts
4. de arts

Welk woord hoort niet in het rijtje?

1. de vaste baan
2. de piloot
3. de tijdelijke baan

Welk woord hoort niet in het rijtje?

1. de chauffeur
2. de piloot
3. de journalist

Maak een zin met
"de arts".

Maak een zin met
"de docent".

Maak een zin met
"het beroep".

Maak een zin met
"de ambtenaar".

Werkvorm 1 - in duo's

Je krijgt van de docent een stapel kaartjes met plaatjes.

Je draait om de beurt een kaartje om en vertelt wat er op het kaartje staat. Je geeft ook de betekenis van het woord en een voorbeeldzin.

Werkvorm 2 - mix en ruil

Iedereen krijgt van de docent een kaartje met een plaatje. 

Als de docent zegt: 'start!' loopt iedereen door de klas.

Als de docent zegt; 'stop!' dan sta je stil en bespreekt met de persoon die bij jou in de buurt staat wat op je kaartje staat. Je geeft ook de betekenis van het woord en een voorbeeldzin.

Ben je klaar? Ruil de kaartjes en wacht totdat de docent weer zegt: 'start!'