thema 'beroep en werk' les 3

• NT2
• Voortgezet speciaal onderwijs
• Leerroute 1

Thema 'beroep en werk'

les 3

woordenschatlessen op A2-niveau ter voorbereiding op het inburgeringsexamen.

de ervaring

Hij werkt al lang als monteur, dus hij heeft veel ervaring.

de staking

Door de staking van de conducteurs reden er geen treinen 

De leerlingen schrijven de woorden in een woordenschrift en zetten eventueel de vertaling erbij. 

de vrijwilliger

Zij werkt als vrijwilliger in een verzorgingstehuis.

de krant

In de krant lees ik het dagelijkse nieuws

de post

De postbode bezorgt de post bij iedereen thuis.

vervangen

De lamp is kapot. Kun jij hem vervangen?

verdienen

Met mijn bijbaantje verdien ik veel geld.

werkzaam

Hij is werkzaam bij een groot bedrijf.

zelfstandig

Hij heeft geen collega's. Hij werkt zelfstandig.

fulltime  <--->  parttime

Zij werkt fulltime / parttime bij een restaurant.

zwaar

Werken in de bouw is zwaar.

licht

Vele handen maken licht werk.

iedereen

Bij het feest was iedereen van onze familie aanwezig

niemand

Niemand weet of er leven is op een andere planeet.

vrij

Op het terras waren nog een paar stoelen vrij.

bezet

Tijdens de bijeenkomst waren alle stoelen bezet

verdrietig

De kleuter was verdrietig, omdat hij zijn knuffel kwijt was.

interessant

Hij vertelde interessante verhalen over zijn wereldreis.

betekenissen

betekenissen

Wat is dit?

Wat is dit?

Wat is dit?

Welk woord hoort niet in het rijtje?

1. fulltime
2. parttime
3. de krant
4. zwaar

Maak een zin met
"de ervaring".

Maak een zin met
"de vrijwilliger".

Maak een zin met
"verdienen".

Maak een zin met
"bezet".

Maak een zin met
"interessant".

Werkvorm 1 - in duo's

Je krijgt van de docent een stapel kaartjes met plaatjes.

Je draait om de beurt een kaartje om en vertelt wat er op het kaartje staat. Je geeft ook de betekenis van het woord en een voorbeeldzin.

Werkvorm 2 - mix en ruil

Iedereen krijgt van de docent een kaartje met een plaatje. 

Als de docent zegt: 'start!' loopt iedereen door de klas.

Als de docent zegt; 'stop!' dan sta je stil en bespreekt met de persoon die bij jou in de buurt staat wat op je kaartje staat. Je geeft ook de betekenis van het woord en een voorbeeldzin.

Ben je klaar? Ruil de kaartjes en wacht totdat de docent weer zegt: 'start!'