thema 'De school' les 3

• NT2
• Voortgezet speciaal onderwijs
• Leerroute 1

Thema 'de school'

les 3

woordenschatlessen op A2-niveau ter voorbereiding op het inburgeringsexamen.

de fout

Je mag fouten maken op school.

het resultaat

Wat is het resultaat van goed studeren?

De leerlingen schrijven de woorden in een woordenschrift en zetten eventueel de vertaling erbij. 

het rapport

Mijn mentor geeft mij het rapport.

de directeur

De directeur is een man.

de directrice

Onze school heeft een directrice.

het diploma

Ik ben geslaagd. Ik heb een diploma.

de assistent

De assistent helpt mee in de klas.

het huiswerk

Ik heb deze week veel huiswerk.

de kleuterschool

Mijn broertje is 4 jaar. Hij gaat naar de kleuterschool.

het lokaal

Wij zitten in lokaal B209.

het lesrooster

Ons lesrooster staat in Somtoday.

het krijtje

De leraar schrijft met het krijtje op het bord.

de oplossing

Ik heb een oplossing voor dat probleem.

de juf

De juf geeft Nederlandse les.

het schrift

Ik schrijf de woorden in mijn schrift.

de stift

Ik kleur met een blauwe stift.

de hoofdletter

Namen schrijf je met een hoofdletter.

de kleine letter

Ik leer eerst de kleine letters schrijven.

het alfabet

Ik ken het alfabet van A tot Z.

betekenissen

betekenissen

Wat is dit?

Wat is dit?

Wat is dit?

Wat is dit?

Welk woord hoort niet in het rijtje?

1. de pen
2. het krijtje
3. de stift
4. het schrift

Welk woord hoort niet in het rijtje?

1. de hoofdletter
2. het huiswerk
3. de kleine letter
4. het alfabet

Welk woord hoort niet in het rijtje?

1. het diploma
2. het rapport
3. de assistent

Maak een woord van deze letters.
s-s-a-t-e-n-i-s-t

Maak een woord met deze letters.
r-e-c-i-d-eu-r-t

Werkvorm 1 - in duo's

Je krijgt van de docent een stapel kaartjes met plaatjes.

Je draait om de beurt een kaartje om en vertelt wat er op het kaartje staat. Je geeft ook de betekenis van het woord en een voorbeeldzin.

Werkvorm 2 - mix en ruil

Iedereen krijgt van de docent een kaartje met een plaatje. 

Als de docent zegt: 'start!' loopt iedereen door de klas.

Als de docent zegt; 'stop!' dan sta je stil en bespreekt met de persoon die bij jou in de buurt staat wat op je kaartje staat. Je geeft ook de betekenis van het woord en een voorbeeldzin.

Ben je klaar? Ruil de kaartjes en wacht totdat de docent weer zegt: 'start!'