2.3 Lezen klas 1 (feiten en meningen)

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo t
• Leerjaar 1

2.3 Lezen klas 1 (feiten en meningen)

Lesdoel

We weten wat een feit en wat een mening is

Komende toetsen / opdrachten

Schrijfopdracht deze week 

Volgende week woensdag: toets begrijpend lezen

Feit of mening?

Die laptop kost bij BCC €599,-.

Ik vind turnen een leukere sport dan voetbal.

Het aantal calorieën in een Snickers is 321.

Feit, mening en argument

Feit:                 

Mening:         
                           

Argument:    

Feit, mening en argument

Feit:                 Een feit is waar of niet waar. Je kunt dit controleren.

Mening:         

Argument:    

Feit, mening en argument

Feit:                 Een feit is waar of niet waar. Je kunt dit controleren.

Mening:         Bij een mening kun je het ermee eens of oneens
                           zijn. De een vindt van niet, de ander van wel.

Argument:    

Feit, mening en argument

Feit:                 Een feit is waar of niet waar. Je kunt dit controleren.

Mening:         Bij een mening kun je het ermee eens of oneens
                           zijn. De een vindt van niet, de ander van wel.

Argument:    Een argument gebruik je om iemand te overtuigen.

Feit, mening en argument

Feit:                 Een feit is waar of niet waar. Je kunt dit controleren.

Mening:         Bij een mening kun je het ermee eens of oneens
                           zijn. De een vindt van niet, de ander van wel.

Argument:    Een argument gebruik je om iemand te overtuigen.

Een mening is dus altijd wat iemand vindt. 

Een argument is waarom iemand iets vindt.

"Je moet je telefoon bij je kunnen houden in de klas."

Feit / Mening / Argument

"Je moet je telefoon bij je kunnen houden in de klas."

Feit / Mening / Argument

"Je moet je telefoon bij je kunnen houden in de klas."

Feit / Mening / Argument

Je telefoon is van jou, daar mag niemand anders zomaar aan zitten.

"Je moet je telefoon bij je kunnen houden in de klas."

Feit / Mening / Argument

Je telefoon is van jou, daar mag niemand anders zomaar aan zitten.

Een telefoon leidt af.

"Als je vlak voordat je gaat slapen nog veel op je telefoon zit,
dan slaap je slechter."

Feit / Mening / Argument

"Als je vlak voordat je gaat slapen nog veel op je telefoon zit,
dan slaap je slechter."

Feit / Mening / Argument

"Als je vlak voordat je gaat slapen nog veel op je telefoon zit,
dan slaap je slechter."

Feit / Mening / Argument

Blauw licht uit beeldschermen onderdrukt het slaapopwekkende hormoon melatonine.

Klaar? 

Maak 9, 10 en 11

"Je moet je telefoon bij je kunnen houden in de klas."

Feit / Mening / Argument

Je telefoon is van jou, daar mag niemand anders zomaar aan zitten.

Een telefoon leidt af.

Als iemand belt voor iets belangrijks, dan kun je niet snel opnemen.