Woordenschat-H.4-tegenstelling-havo1

Wat moeten jullie straks kennen en kunnen?


Oftewel, wat is het doel van deze les?


Na deze les weet je een tegenstelling in een tekst te vinden en kun je

woordraadstrategieën gebruiken om de betekenis van
een moeilijk woord te vinden.




 




1 / 10
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

Cette leçon contient 10 diapositives, avec diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Wat moeten jullie straks kennen en kunnen?


Oftewel, wat is het doel van deze les?


Na deze les weet je een tegenstelling in een tekst te vinden en kun je

woordraadstrategieën gebruiken om de betekenis van
een moeilijk woord te vinden.




 




Slide 1 - Diapositive

Welke woordraadstrategieën kennen jullie nog?

  •  een synoniem. Een synoniem is een ander woord met dezelfde betekenis. (zoen-kus)
  • Een onbekend woord in een tekst kun je soms begrijpen doordat er een omschrijving van het woord bij staat
  • In teksten staan soms voorbeelden om moeilijke woorden uit te leggen.  Bij een voorbeeld vind je vaak signaalwoorden: (bij)voorbeeld, zo is er ..., zoals, denk maar aan ..., neem, zo.

Slide 2 - Diapositive

Als je in een tekst een onbekend woord tegenkomt, kun je de betekenis soms begrijpen doordat er een tegenstelling wordt genoemd.

Voorbeeld: –  Deze vruchtensap is troebel, maar die frisdrank is helder. Troebel is een tegenstelling van helder en betekent ondoorzichtig, niet helder.


Zo’n tegenstelling wordt soms aangegeven door een signaalwoord, zoals maar, toch, niettemin, evenwel, anderzijds, aan de andere kant.

Slide 3 - Diapositive

Zo herken je tegenstellingen

  • De tegenstelling heeft een voorvoegsel: schuldig ↔ onschuldig; legaal ↔ illegaal; direct ↔ indirect; mobiel ↔ immobiel.
  • De tegenstelling heeft een ander voorvoegsel: hoogachten ↔ minachten; voorspoed ↔ tegenspoed; zich gedragen ↔ zich misdragen.
  • De tegenstelling kan ook een heel ander woord zijn: bevestigen ↔ ontkennen; stijging ↔ daling; vraag ↔ aanbod; relevant ↔ onbelangrijk.

Slide 4 - Diapositive

Slide 5 - Lien

Slide 6 - Diapositive

Slide 7 - Diapositive

Nu in tweetallen aan de slag

Voordat je aan de opdrachten begint, lees je eerst zelfstandig de theorie op blz. 145

Maken: in groepjes van 2

opdr.1 t/m 10      blz. 145 t/m 148

Niet met de lesstof bezig of teveel herrie= individueel verder


HUISWERK VOLGT NOG









Slide 8 - Diapositive

Aan de slag

Slide 9 - Diapositive

Opdracht: in 2 tallen=
 Bespreek met je klasgenoot wat er tijdens deze les is geleerd? Wat moet je onthouden? Hoe vertel je dit aan een leerling van een andere klas?

Opdracht: in 2 tallen=
 Bespreek met je klasgenoot wat er tijdens deze les is geleerd

Wat moet je onthouden, is belangrijk?
 
Hoe vertel je dit aan een leerling van een andere klas?

Wat was het doel van de les en is het doel bereikt?



Slide 10 - Diapositive