In welke kringloop spelen de nitrietbacterie en de nitraatbacterie een belangrijke rol?
Slide 24 - Question ouverte
Reducenten
Schimmels en bacteriën zijn reducenten.
Zij zijn de laatste stap in de kringloop van stoffen.
Hoe zijn schimmels en bacteriën te herkennen?
Slide 25 - Diapositive
SCHIMMELS
BACTERIËN
Celwand
Celkern
Geen celwand
Prokaryoot
Eukaryoot
Geen celkern
Slide 26 - Question de remorquage
BINAS 78 De vier rijken
Slide 27 - Diapositive
Energiestroom
Dus:
Niet alle energie wordt doorgegeven
Ieder organisme gebruikt deel van de energie
deel energie verlaat het organisme als warmte.
Slide 28 - Diapositive
BINAS 93
overgrote deel van de lichtenergie van de zon direct terug gaat naar de atmosfeer in de vorm van warmte.
1,2% wordt gebruikt voor fotosynthese door de producenten.
Bij elke stap (producent, herbivoor, (top)carnivoor) gaat er energie terug naar de atmosfeer (celprocessen, warmte)
Er is steeds minder energie beschikbaar voor de volgende stap (herbivoor, (top)carnivoor)
De begrippen
herbivoor en (top) carnivoor moet je begrijpen.
Slide 29 - Diapositive
Slide 30 - Diapositive
BINAS 93G
Weet je nog?
groen = producent (of course)
Blauw =
bruin =
anorgnische stikstofverbindingen (lichtbruin)
daartussen naast de pijltjes de namen van de processen en (de bacteriesoort die dit doet)
Zoek de twee stappen van de nitrificatie op.
Slide 31 - Diapositive
Bekijk de BINAS stikstofkringloop. Wat gebeurt er met de belangrijke stof NO3- (nitraat)?
Slide 32 - Question ouverte
BINAS 93B Ecosysteem
De blauwe woorden buiten het vak zijn abiotische factoren.
Binnen het vak wordt het transport van stoffen en energie weergegeven.
De energie en stoffen van de producenten gaan richting consumenten, niet andersom.
Kun je dat uitleggen?
Slide 33 - Diapositive
Slide 34 - Diapositive
Wat is "energiestroom"?
A
Stof waarin veel energie opgeslagen zit.
B
De plaats van een organisme in een voedselketen.
C
de biomassa
D
Als energie wordt doorgegeven aan het volgende trofische niveau.
Slide 35 - Quiz
Welke termen passen bij de koolmees?
A
Consument 2e orde, heterotroof
B
Consument 3e orde, heterotroof
C
Consument 2e orde, autotroof
D
Consument 3e orde, autotroof
Slide 36 - Quiz
In de afbeelding is de energiestroom in een voedselketen weergegeven.
De pijlen in de afbeelding zijn steeds kleiner getekend om aan te geven dat de energie maar voor een deel wordt doorgegeven. Waardoor wordt niet alle energie doorgegeven aan het volgende niveau?
Let op: meerdere antwoorden mogelijk!
A
Deel van de energie is opgeslagen in brandstoffen. Brandstoffen worden niet doorgegeven aan de volgende schakel van de voedselketen.
B
Niet alle organismen worden gegeten. Organische stoffen uit organismen die sterven, worden niet doorgegeven in de voedselketen.
C
Niet alle organische stoffen kunnen worden verteerd. De energierijke stoffen uit de onverteerde resten verlaten met de uitwerpselen het lichaam.
Slide 37 - Quiz
In een voedselketen bevatten de consumenten van de eerste orde meer vastgelegde energie dan de consumenten van de tweede orde. De afbeelding is een weergave van het patroon van energiestromen in een ecosysteem.
Welke groep of groepen organismen kunnen deel uitmaken van trofisch niveau n?
A
producenten
B
consumenten 1e orde
C
consumenten 2e orde
D
consumenten 3e orde
Slide 38 - Quiz
Over de energiestroom Rn in de afbeelding worden de volgende beweringen gedaan. 1. Rn geeft de mate van koolstofassimilatie aan op trofisch niveau n. 2. Rn geeft de mate van voortgezette assimilatie aan op trofisch niveau n. Welke van deze beweringen is of welke zijn juist?
A
Geen van beide
B
Alleen 1
C
Alleen 2
D
Allebei
Slide 39 - Quiz
H15.1 Energiestromen
Hoe kan er leven zijn in de diepzee?
Slide 40 - Diapositive
Leven in de diepzee
Zwavelbacteriën zijn hier de producenten.
Zetten waterstofsulfide uit zgn 'black
smokers' om in sulfaat.
Zij zijn de start van de voedselketen.
Chemoautotroof en .....
Slide 41 - Diapositive
De zwavelbacteriën in de diepzee zijn
A
aeroob
B
anaeroob
Slide 42 - Quiz
Doelen 15.1
Je hebt geleerd dat energie aan de basis staat van levensgemeenschappen.
Je hebt geleerd hoe een voedselketen en een voedselweb zijn opgebouwd