Cette leçon contient 24 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
La durée de la leçon est: 30 min
Éléments de cette leçon
Formeel taalgebruik
Woorden-schat H2
Slide 1 - Diapositive
Lesplanning
Korte activiteit
Wat weet je al?
Instructie/quiz
Werken
Afsluiten
Slide 2 - Diapositive
Spelen met woorden: raadsels
Geef iedereen de kans om het raadsel op te lossen: roep je geen antwoorden door de klas, maar doe je het in je hoofd.
Lees eerst het raadsel en probeer hem in je hoofd op te lossen (schrijf je antwoord eventueel even in je schrift op)
Schrijf je antwoord in de volgende sheet.
Denk aan hoofdletters en leestekens.
Slide 3 - Diapositive
Je kan het horen, maar niet zien of aanraken, ook al is het onder jouw controle.
Slide 4 - Question ouverte
Welke worst is zonder 'r' ook worst?
Slide 5 - Question ouverte
Waarom mogen bomen nooit voetballen?
Slide 6 - Question ouverte
Lesdoel:
Aan het einde van deze les:
kan je het verschil tussen formeel en informeel taalgebruik benoemen
weet je wanneer je formeel taalgebruik moet gebruiken
heb je geoefend met formeel taalgebruik
Slide 7 - Diapositive
in welke situatie gebruik je formele taal?
A
aan je eigen keukentafel
B
aan te de telefoon met je vrienden
C
tijdens een sollicitatiegesprek
D
Tijdens de pauzes van school
Slide 8 - Quiz
Wanneer gebruik je nog meer formele taal?
Slide 9 - Question ouverte
Een voorbeeld van formeel taalgebruik is:
A
Hey man,
B
Hoi Sjonnie,
C
Beste meneer/mevrouw,
D
Hey, alles goed?
Slide 10 - Quiz
Je spreekt iemand aan met 'je' of 'jij'.
Je spreekt iemand aan met 'u'.
Je noemt diegene bij de achternaam en zegt 'meneer/mevrouw'.
Je noemt diegene bij de voornaam.
Je mag straattaal of jongerentaal gebruiken.
Je taalgebruik is netjes.
Formeel taalgebruik
Informeel taalgebruik
Slide 11 - Question de remorquage
Formeel taalgebruik
Wat betekent 'alsmede'?
A
over
B
en ook
Slide 12 - Quiz
Wat is formele taal?
Formele taal is taal die je gebruikt in serieuze situaties. Het is een beetje ‘stijf’. Je gebruikt het als je contact hebt met mensen die je niet zo goed kent of met mensen die belangrijk zijn.
Slide 13 - Diapositive
Wat is informele taal?
Informele taal is taal die je gebruikt in minder serieuze situaties. Het is ‘losser’. Je gebruikt het als je praat met je vader of moeder of als je een berichtje schrijft naar een vriend of een klasgenoot.
Let op: informeel betekent niet dat je meer fouten mag maken. Je gebruikt alleen wat eenvoudigere woorden, die lijken op de taal die je spreekt.
Slide 14 - Diapositive
Formeel taalgebruik
Wat betekent 'betreffende'?
A
over
B
hierbij
Slide 15 - Quiz
Formeel taalgebruik
Wat betekent 'gelieve'?
A
wilt u
B
eerst
Slide 16 - Quiz
Formeel taalgebruik
Wat betekent 'hetzij'?
A
als
B
of
Slide 17 - Quiz
Formeel taalgebruik
Wat betekent 'te allen tijde'?
A
om
B
altijd
Slide 18 - Quiz
Formeel taalgebruik
Wat betekent 'tevens'?
A
nu
B
ook
Slide 19 - Quiz
Werk voor deze les + huiswerk:
Blz. 52 t/m 54, startopdracht + opdracht 1 en 2
+ nakijken en verbeteren met een andere kleur!
Wat niet af is = huiswerk
Klaar = lezen
Stel de volgende les vragen over fouten die je niet begreep!
timer
25:00
Slide 20 - Diapositive
Lesdoel:
Aan het einde van deze les:
kan je het verschil tussen formeel en informeel taalgebruik benoemen
weet je wanneer je formeel taalgebruik moet gebruiken
heb je geoefend met formeel taalgebruik
Slide 21 - Diapositive
Ik weet wat formeel taalgebruik is en kan dat herkennen en begrijpen.
😒🙁😐🙂😃
Slide 22 - Sondage
Reflectie: Wat ging bij jou goed tijdens deze les? Wat kan nog iets beter?
Slide 23 - Question ouverte
Feedback Wat vond je fijn/goed aan deze les? Wat zou je liever anders willen zien?