Trede 14: kort en bondig, lezen

Nederlands trede 14
kort en bondig: lezen
1 / 19
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, g, t, mavoLeerjaar 2

Cette leçon contient 19 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 120 min

Éléments de cette leçon

Nederlands trede 14
kort en bondig: lezen

Slide 1 - Diapositive

Welkom
Wat gaan we doen?
1. Lezen
2. Schrijven
X Spreken en gesprekken


Wat ga je leren?
1. Je onderscheidt meningen van feiten en een standpunt van argumenten.
2. Je herkent de deelonderwerpen: argumenten voor en tegen.


Slide 2 - Diapositive

10 minuten lezen
Schrijven:
- 10 minuten stil lezen

- Punt uit!
- Zoals het hoort
timer
10:00

Slide 3 - Diapositive

Feiten en meningen
Kijk naar deze twee zinnen:

1. De Martinitoren is 96,8 meter hoog

2. Ik vind het leuk om de Martinitoren te beklimmen

Wat valt je op?

Slide 4 - Diapositive

1. De Martinitoren is 96,8 meter hoog
2. Ik vind het leuk om de Martinitoren te beklimmen

Slide 5 - Carte mentale

Feiten en meningen
Kijk naar deze twee zinnen:

1. De Martinitoren is 96,8 meter hoog

2. Ik vind het leuk om de Martinitoren te beklimmen

Zin 1 is een feit. Dit kun je controleren.
Zin 2 is een mening, iets wat iemand vindt. Je kunt het daar mee eens of oneens zijn.

Slide 6 - Diapositive

Feit of mening?
Blauw is een mooie kleur.
A
feit
B
mening

Slide 7 - Quiz

Feit of mening?
Vandaag stond er 367 kilometer file in het land.
A
feit
B
mening

Slide 8 - Quiz

Feit of mening?
Roken moet verboden worden.
A
feit
B
mening

Slide 9 - Quiz

Mening, standpunt en argument

Als je jouw mening gaat verdedigen, noem je dat jouw standpunt. Je zegt dan wat jij ergens van vindt. Iemand anders kan een andere mening hebben, een ander standpunt.

Ik vind dat ... Volgens mij ... Dus ...

Je kunt je standpunt onderbouwen met argumenten. Met een argument zeg je waarom je iets vindt. 

Omdat ... Want ... 

Als een schrijver zijn mening en argumenten geeft in een tekst, noemen we die tekst een betoog.

Slide 10 - Diapositive

Mening, standpunt en argument

Bijvoorbeeld:

Je moet stoppen met roken (standpunt), 
want roken is slecht voor je (argument 1) 
en het is hartstikke duur (argument 2).

Wat valt je op? 

Slide 11 - Diapositive

Je moet stoppen met roken (standpunt),
want roken is ongezond (argument 1)
en het is hartstikke duur (argument 2).

Slide 12 - Carte mentale

Mening, standpunt en argument

Bijvoorbeeld:

Je moet stoppen met roken (standpunt), 
want roken is ongezond (argument 1) 
en het is hartstikke duur (argument 2).

Een argument kan dus gebaseerd zijn op:
1. een feit (kun je controleren)
2. een mening (kan per persoon verschillen)

Slide 13 - Diapositive

Standpunt of argument?
Ik vind dat je de tv uit moet zetten, want tv kijken is onzin.

Want tv kijken is onzin is een ...
A
standpunt
B
argument

Slide 14 - Quiz

Standpunt of argument?
Omdat oude auto's heel vervuilend zijn, mogen ze niet meer in het centrum komen.

Omdat oude auto's heel vervuilend zijn is een ...
A
standpunt
B
argument

Slide 15 - Quiz

Standpunt of argument?
Ik vond het optreden van de schoolband erg goed, want ze speelden heel goed samen.

Ik vond het optreden van de schoolband erg goed is een ...
A
standpunt
B
argument

Slide 16 - Quiz

Hoe noemen we een tekst waarin de schrijver zijn mening en argumenten geeft?
A
betoog
B
nieuwsbericht
C
reclame
D
roman

Slide 17 - Quiz

Als het goed is, weet je nu:

Je onderscheidt meningen van feiten en een standpunt van argumenten.
😒🙁😐🙂😃

Slide 18 - Sondage

Aan de slag
Trede 14, Lezen:
- dit is belangrijk!
- nuttig en nodig

Boek 3 lezen (of boek 2+boekenmissie)
Filmverslag afmaken

vrijdag 17 februari: toets trede 14

PLAN DIT ALLEMAAL IN!


Slide 19 - Diapositive