1.7 Grammatica (b niveau)

1.7 Grammatica (vmbo-b)
1 / 20
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 3

Cette leçon contient 20 diapositives, avec diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

1.7 Grammatica (vmbo-b)

Slide 1 - Diapositive

Deze les
  1. Lesdoel
  2. Herhaling zinsdelen
  3. Nakijken
  4. Maken

Slide 2 - Diapositive

Je moet het volgende kunnen op de toets:
  • je moet weten in welke volgorde je de zin ontleedt;
  • onderwerp en persoonsvorm horen bij elkaar;
  • je moet zinnen kunnen ontleden.
Doel

Slide 3 - Diapositive

1. Persoonsvorm
  • Het is altijd een werkwoord.
  • Een zin kan meerder pv's hebben.

  • Verander de tijd.
  • Maak een vraagzin.

De leerlingen van klas 3 hebben gisteren een cadeau aan de docent gegeven.

Slide 4 - Diapositive

  • Verander de volgorde van de woorden in de zin.
  • Alle woorden vóór de pv zijn één zinsdeel.




De leerlingen van klas 3 hebben gisteren een cadeau aan de docent gegeven.
2. Zinsdelen maken

Slide 5 - Diapositive

3. Werkwoordelijk gezegde
  • Alle werkwoorden in de zin (inclusief pv).





De leerlingen van klas 3 / hebben / gisteren / een cadeau / aan de docent / gegeven.

Slide 6 - Diapositive

4. Onderwerp
  • Wie/wat doet iets in de zin?
  • Vraag: wie/wat + wg?




De leerlingen van klas 3 / hebben / gisteren / een cadeau / aan de docent / gegeven.

Slide 7 - Diapositive

4. Onderwerp - persoonsvorm
  • Het onderwerp en de persoonsvorm moeten gelijk zijn:     allebei enkelvoud of allebei meervoud.

  1. De leerlingen helpen bij het schoonmaken van de kantine.
  2. De klas helpt bij het schoonmaken van de kantine.

Slide 8 - Diapositive

5. Lijdend voorwerp
  • Wat/wie ondergaat de handeling?
  • Het lijdend voorwerp zit niet in iedere zin.
  • Vraag: wat/wie + wg + o?



De leerlingen van klas 3 / hebben / gisteren / een cadeau / aan de docent / gegeven.

Slide 9 - Diapositive

6. Meewerkend voorwerp
  • Iemand/iets geeft of krijgt iets.
  • Zit er geen lv in de zin, dan ook geen mv.
  • Vraag: aan/voor wie/wat + wg + o + lv?



De leerlingen van klas 3 / hebben / gisteren / een cadeau / aan de docent / gegeven.

Slide 10 - Diapositive

7. Bijwoordelijke bepaling
  • Alle zinsdelen niet nog niet benoemd zijn.
  • Je kunt een vraag stellen: waar? Wanneer? Hoe? Waarom?
  • Deze vraagwoorden zelf zijn ook bwb.
  • Er kunnen meer bwb's in een zin zitten.

De leerlingen van klas 3 / hebben / gisteren / een cadeau / aan de docent / gegeven.

Slide 11 - Diapositive

Let op!
Als de zin met het vraagwoord 'wie' of 'wat' begint, dan moet je daar zelf iets voor verzinnen.

Wie gaat skiën? --> Jop gaat skiën.
Wat gaan we eten? --> Sla gaan we eten.

Slide 12 - Diapositive

voorbeeld
Zin 1:
Vanmorgen hing Karin de reclamebordjes op.

Slide 13 - Diapositive

voorbeeld
Zin 1:
Vanmorgen hing Karin de reclamebordjes op.
pv= hing



Slide 14 - Diapositive

voorbeeld
Zin 1:
Vanmorgen hing Karin de reclamebordjes op.
pv= hing
wg= hing op



Slide 15 - Diapositive

voorbeeld
Zin 1:
Vanmorgen hing Karin de reclamebordjes op.
pv= hing
wg= hing op
o= Karin



Slide 16 - Diapositive

voorbeeld
Zin 1:
Vanmorgen hing Karin de reclamebordjes op.
pv= hing
wg= hing op
o= Karin
lv= de reclamebordjes



Slide 17 - Diapositive

voorbeeld
Zin 1:
Vanmorgen hing Karin de reclamebordjes op.
pv= hing
wg= hing op
o= Karin
lv= de reclamebordjes
mv= X



Slide 18 - Diapositive

voorbeeld
Zin 1:
Vanmorgen hing Karin de reclamebordjes op.
pv= hing
wg= hing op
o= Karin
lv= de reclamebordjes
mv= X
bwb= vanmorgen


Slide 19 - Diapositive

Maken
  1. Maak test jezelf (online! Als je nog niet bent ingelogd, is de klascode 309290)
  2. Klaar? Maak opdracht 3, 4, 5 en 6 (online).

Slide 20 - Diapositive