1.6 Transport van stoffen in en uit de cel [les 2]
Welkom
Tas van tafel
Laptop pakken & in Lesson-Up
1 / 25
suivant
Slide 1: Diapositive
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4
Cette leçon contient 25 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
La durée de la leçon est: 60 min
Éléments de cette leçon
Welkom
Tas van tafel
Laptop pakken & in Lesson-Up
Slide 1 - Diapositive
Leerdoel
Je kunt uitleggen wat diffusie is en kan dit in een context plaatsen en herkennen.
Je kunt het verschil tussen actief en passief transport uitleggen en kunt voorbeelden geven.
Slide 2 - Diapositive
Welke uitspraak is waar over passief transport?
A
Passief transport kost geen energie. Dit gaat van een hoge naar een lage concentratie.
B
Passief transport kost geen energie. Dit gaat van een lage naar een hoge concentratie.
C
Passief transport kost energie. Dit gaat van een hoge naar een lage concentratie.
D
Passief transport kost energie. Dit gaat van een lage naar een hoge concentratie.
Slide 3 - Quiz
Diffusie
Natuurkundig verschijnsel
Deeltjes (moleculen) bewegen
Deeltjes bewegen net zolang totdat ze gelijkmatig verdeeld zijn over de ruimte
Van een hoge concentratie naar een lage concentratie
Slide 4 - Diapositive
Bij diffusie gaan deeltjes van een lage concentratie naar een hoge concentratie
A
Waar
B
Niet waar
C
Soms wel, soms niet
Slide 5 - Quiz
Welke moleculen kunnen sowieso door de celmembraan zonder behulp van een eiwitpoort?
A
Gassen & ionen
B
Gassen & water
C
Ionen, water en vetachtige stoffen
D
Gassen en vetachtige stoffen
Slide 6 - Quiz
Actief transport
Kost de cel energie
Meestal transport van een lage concentratie naar een hoge concentratie
Bij grotere moleculen
Speciale eiwitten in celmembraan die stoffen 'vastpakken' en aan de andere kant 'loslaten'
Slide 7 - Diapositive
Twee uitspraken: 1) Het transport van water door de celmembraan kost energie 2) Het transport van koolstofdioxide vindt plaats door diffusie Welke uitspraken zijn juist?
A
1 = waar
2 = waar
B
1 = onwaar
2 = onwaar
C
1 = waar
2 = onwaar
D
1 = onwaar
2 = waar
Slide 8 - Quiz
Leerdoel
Je weet wat osmose is en kunt in bekende en onbekende situaties uitleggen hoe in een organisme osmose gebruikt kan worden
Slide 9 - Diapositive
Slide 10 - Diapositive
OSMOSE
Water verplaatst naar de plaats met de meeste opgeloste stoffen.
Hierdoor ontstaat er een evenwicht in concentraties
Slide 11 - Diapositive
Slide 12 - Diapositive
OSMOSE = Om de concentraties aan beide zijden van het celmembraan gelijk te krijgen zal water zich gaan verplaatsen (dmv diffusie).
Water verplaatst zich naar de plek met de hoogste concentratie opgeloste stoffen, totdat de concentraties gelijk zijn.
De plek met de hoogste concentratie stoffen heeft de hoogste osmotische waarde.
Slide 13 - Diapositive
Wat is het verschil tussen diffusie en osmose?
Slide 14 - Question ouverte
Slide 15 - Diapositive
v
hypertonisch: hogere concentratie opgeloste stoffen ten opzichte van een andere oplossing
isotonisch: dezelfde concentratie opgeloste stoffen als een andere oplossing
hypotonisch: lagere concentratie opgeloste stoffen ten opzichte van een andere oplossing
hypertonisch: hogere concentratie opgeloste stoffen ten opzichte van een andere oplossing
isotonisch: dezelfde concentratie opgeloste stoffen als een andere oplossing
hypotonisch: lagere concentratie opgeloste stoffen ten opzichte van een andere oplossing
Slide 16 - Diapositive
Osmose bij planten.
Slide 17 - Diapositive
Men legt enkele cellen uit een normale aardappel in gedestilleerd water (water met 0.0% zoutoplossing). Wat gebeurt er in de cel?
A
Water trekt de cel in dmv osmose
B
Water trekt de cel uit dmv osmose
C
Moleculen diffunderen de cel uit
D
Moleculen diffunderen de cel in
Slide 18 - Quiz
Men legt enkele cellen uit een normale aardappel in gedestilleerd water (water met 0.0% zoutoplossing). Wat gebeurt er met de osmotische waarde van de cellen?
A
De osmotische waarde en verandert niet.
B
De osmotische waarde neemt af
C
De osmotische waarde neemt toe
Slide 19 - Quiz
Dierlijke cellen
Dierlijke cellen hebben geen celwand, die verschrompelen dus helemaal, of zwellen op tot ze knappen als een ballon.
Slide 20 - Diapositive
Dierlijke cellen knappen kapot in een
A
hypertone oplossing
B
hypotone oplossing
C
isotone oplossing
Slide 21 - Quiz
Infuus
Een infuus bevat naast medicijnen altijd een fysiologische zoutoplossing. Dat is een oplossing met dezelfde concentratie stoffen als je lichaamscellen
Slide 22 - Diapositive
Leg uit wat er mis zou gaan als een infuus geen fysiologisch zout, maar kraanwater (hypotoon) zou bevatten.