Woordenschat_Quizzzzzzz

Woordenschat
1 / 18
suivant
Slide 1: Diapositive
TaalBasisschoolGroep 5

Cette leçon contient 18 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Woordenschat

Slide 1 - Diapositive

Wat leer je?
Ik oefen de woordjes voor de toets.

Slide 2 - Diapositive

Doel.
Ik begrijp de betekenis van de woorden
die te maken hebben met het thema draaien.

Slide 3 - Diapositive

wat betekent elektrisch?
A
Iets wat op stroom werkt.
B
leeg van binnen.
C
niet hol.
D
een wiel met een gekartelde rand.

Slide 4 - Quiz

De techniek is iets nieuws, wat nog niet bestaat
A
Niet waar
B
Waar

Slide 5 - Quiz

Wat is een frame?
A
Een snoer van schakels die aan elkaar vastzitten.
B
Een groot wiel met stoeltjes eraan.
C
Een trein die op stoom rijdt.
D
De buizen waar alle onderdelen aan vast zitten.

Slide 6 - Quiz

Wat betekent hol?
A
Iets wat op stroom werkt.
B
Leeg van binnen.
C
Sneller gaan of laten gaan.
D
De trapper van een fiets.

Slide 7 - Quiz

Sleep de woorden naar het juiste balkje.

Slide 8 - Diapositive

Het frame
Het pedaal
  De spaak
Het tandwiel
  De wieken
Het model
     De as
De fietsketting
Het onderdeel
De techniek

Slide 9 - Question de remorquage

Het model is de vorm van iets.
A
Niet waar
B
Waar

Slide 10 - Quiz

Een stukje van iets. de stukjes samen vormen een geheel
A
de techniek
B
monteren
C
de zweefmolen
D
het onderdeel

Slide 11 - Quiz

Een dun staafje van metaal dat in een wiel zit. Het loopt van het midden naar buiten.
A
de as
B
de stoomtrein
C
de spaak
D
de wieken

Slide 12 - Quiz

Bij een fiets is het ....... de buizen waar alle onderdelen aan vast zitten.
A
Het frame
B
Het tandwiel
C
De uitvinding
D
De fietsketting

Slide 13 - Quiz

Sleep de woorden naar het juiste plaatje.

Slide 14 - Diapositive

 Het Tandwiel
    De spaak
 De zweefmolen
   De molen
   Het model
  Het reuzenrad

Slide 15 - Question de remorquage

Wat betekent in beweging zetten?
A
De trapper van een fiets.
B
Leeg van binnen.
C
Ervoor zorgen dat iets gaat bewegen
D
Sneller gaan of laten gaan.

Slide 16 - Quiz

De ........... van een molen zijn 4 balken met latten eraan.
A
De as
B
Het tandwiel
C
Het frame
D
De wieken

Slide 17 - Quiz

Taalwonders

Slide 18 - Diapositive