Herhaling periode 3

• Nederlands
• Middelbare school
• mavo
• Leerjaar 2

Herhaling stof

Eerst trek ik mijn broek aan. Vervolgens doe ik een t-shirt aan. Daarna doe ik sokken aan. Ten slotte trek ik mijn schoenen en jas aan.

Welk verband zie je in deze zin?

1. opsomming
2. volgorde van tijd
3. voorbeeld
4. tegenstelling

Welke signaalwoorden geven een tegenstelling aan?

1. en
2. maar
3. daarna
4. echter

Welk woord heeft een voorvoegsel?

1. intern
2. misplaatst
3. misschien
4. wandelen

Noteer in 1 woord het tegenovergestelde van 'Je goed gedragen'.

Welke vraag stel je om het onderwerp te vinden?

Welke vraag stel je om het lijdend voorwerp te vinden?

De jongen heeft de telefoon van het meisje naar de overkant gegooid.

Persoonsvorm

De jongen heeft de telefoon van het meisje naar de overkant gegooid.

Onderwerp

De jongen heeft de telefoon van het meisje naar de overkant gegooid.

Gezegde

De jongen heeft de telefoon van het meisje naar de overkant gegooid.

Lijdend voorwerp

Heb je de brief ontvangen (die/dat) ik je gestuurd had?

1. die
2. dat

Je hoodie ligt nog bij mij thuis. Wanneer haal je (hem/het) op?

1. hem
2. het

De afstandsbediening is stuk, want (hij/het) is gisteren van tafel gevallen.

1. hij
2. het