Les 05a - Extra les actief en passief taalgebruik

Werkwoorden
Grammatica woordsoorten
1 / 10
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

Cette leçon contient 10 diapositives, avec diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 35 min

Éléments de cette leçon

Werkwoorden
Grammatica woordsoorten

Slide 1 - Diapositive

Lesdoelen
Als het goed is, weet je aan het eind van de les: 
- hoe je een zin van de lijdende (passieve) in de bedrijvende (actieve) vorm zet; 
- hoe je een zin van de bedrijvende (actieve) in de lijdende (passieve) vorm zet. 

Slide 2 - Diapositive

Bepalen van de tijd
Vorige les hebben we gezien dat voor het bepalen van de tijd waarin een zin staat drie zaken van belang zijn: 

- Staat er een voltooid deelwoord in de zin? (v of o) 
- In welke tijd staat de persoonsvorm? (t of v)
- Staat er een vorm van het werkwoord 'zullen' in de zin?

Slide 3 - Diapositive

Nakijken opdracht 4 
We bespreken zin c en d van opdracht 4 uitgebreid op het bord. 

Slide 4 - Diapositive

Opdracht 4
a. Lijdende vorm. 
Wetenschappers hebben een natuurlijk medicijn geproduceerd in tomaten.
b. Lijdende vorm. 
Het Nederlandse elftal heeft in 1988 voor het eerst en het
laatst het EK voetbal gewonnen. 

Slide 5 - Diapositive

Soorten werkwoorden
In een zin kunnen meerdere werkwoorden voorkomen. Als dit het geval is, is er altijd één het belangrijkst. 

Dit vinden we door de persoonsvorm weg te strepen en van de overige werkwoorden een goede zin te maken.

Het werkwoord dat als laatst overblijft, is het belangrijkste. 

Slide 6 - Diapositive

Benoemen werkwoorden
De werkwoorden die niet het belangrijkst in de zin zijn, zijn het makkelijkst te benoemen. Dit zijn hulpwerkwoorden. 

Als het belangrijkste werkwoord een vorm van zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen, dunken, heten of voorkomen is, noemen we het een koppelwerkwoord. In alle andere gevallen noemen we het belangrijkste werkwoord in de zin een zelfstandig werkwoord. 

Slide 7 - Diapositive

Antwoorden opdracht 5
a. eten: zelfstandig werkwoord
b. is: koppelwerkwoord
c. blijft: koppelwerkwoord
d. hebben: hulpwerkwoord; verbeterd: zelfstandig werkwoord

Slide 8 - Diapositive

Antwoorden opdracht 8
a. koppelwerkwoord: zijn; het koppelt ‘de foto’s op mijn Facebookprofiel’ aan ‘indrukwekkend’
b. koppelwerkwoord: blijf; het koppelt ‘ik’ aan ‘jong’
c. koppelwerkwoord: werden; het koppelt ‘tablets’ aan ‘dunner’

Slide 9 - Diapositive

Antwoorden opdracht 9
a. loopt: werkwoord, je kunt het veranderen in ‘liep’; lopende: geen werkwoord, het zegt ietsover ‘band’
b. lopend: onvoltooid deelwoord
c. lopend: geen werkwoord, het zegt iets over ‘vuurtje’
d. gelopen: geen werkwoord, het zegt iets over ‘vuurtje’
e. gelopen: werkwoord, je kunt het veranderen in ‘liep’
f. lopen: geen werkwoord, het wordt gebruikt als zelfstandig naamwoord

Slide 10 - Diapositive