Spelling NN havo 4

1. Persoonsvorm
Hoe vind je de persoonsvorm?
Zet de zin in een andere tijd.
Wat zijn de regels voor de persoonsvorm TT?
Ik-vorm: stam
Hij-vorm: stam+t
Staat je/jij achter persoonsvorm? stam

Meervoud: infinitief
Wat zijn de regels voor de persoonsvorm VT?
1. Zwakke werkwoorden ('t ex-kofschip)

2. Sterke werkwoorden (verandering van klank)
1 / 74
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 4

In deze les zitten 74 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

1. Persoonsvorm
Hoe vind je de persoonsvorm?
Zet de zin in een andere tijd.
Wat zijn de regels voor de persoonsvorm TT?
Ik-vorm: stam
Hij-vorm: stam+t
Staat je/jij achter persoonsvorm? stam

Meervoud: infinitief
Wat zijn de regels voor de persoonsvorm VT?
1. Zwakke werkwoorden ('t ex-kofschip)

2. Sterke werkwoorden (verandering van klank)

Slide 1 - Tekstslide

Voorbeelden
1. De witte was doe ik nooit bij de bonte was, zodat mijn witte kleding goed wit blijft. 
2. Max Verstappen ... (racen) maandelijks een keer op het circuit van Zandvoort. 
3. Meer dan 80.000 mensen ... (vluchten) vorige week voor aardbevingen en overstromingen.

Slide 2 - Tekstslide

2. Overige werkwoordsvormen
Voltooid en onvoltooid deelwoord als
bijvoeglijk naamwoord?
Infinitief
Het hele werkwoord
Gebiedende wijs
Ga staan! -> Stam van het werkwoord
Onvoltooid deelwoord
Je bent ermee bezig-> Al wandelend bespreken wij de gang van zaken.
Het hele werkwoord +d
Voltooid deelwoord
Zelfde regels als persoonsvorm verleden tijd-> 
laatste letter in 't-exkofschip'? 

Slide 3 - Tekstslide

3. Lastige gevallen in de werkwoordspelling

Slide 4 - Tekstslide

4. Hoofdletters en leestekens
HOOFDLETTER
1
Aan het begin van een zin. Let op zinnen in de directe rede.
2
Bij persoonsnamen; Sytske van der Zweep, mevrouw Van der Zweep.
3
Namen van verenigingen, bedrijven, instellingen en diensten.
4
Afleidingen van aardrijkskundige namen, merken, historische gebeurtenissen, straten, hemellichamen, gebouwen, feestdagen en titels.

Slide 5 - Tekstslide

4. Hoofdletters en leestekens
HOOFDLETTER - wanneer niet?!
1. Soorten; glaasje bordeaux
2. historische periodes; middeleeuwen
3. afleidingen van feestdagen; kerstvakantie
4. maanden, dagen, seizoenen; mei, zondag, lente
5. windstreken; noorden, zuiden, westen, oosten
6. Religies en afleidingen daarvan; katholiek, islam, jodendom

Slide 6 - Tekstslide

4. Hoofdletters en leestekens
LEESTEKENS
Punt
Aan het eind van de zin.
Bij afkortingen.
Vraagteken & uitroepteken
Aan het eind van een zin. Let op de directe rede. 
Komma
1. Voor en na een bijstelling.
2. Tussen twee persoonsvormen.
3. Tussen onderdelen van een opsomming.
4. Voor of na een aanspreking. 
5. Voor een voegwoord.
Puntkomma
1. Zinnen die sterk met elkaar samenhangen.
2. Delen van een opsomming (in zinnen).
Dubbele punt
1. Opsomming aankondigen.
2. .Verklaring aankondigen.
3. Om de directe rede aan te kondigen.
Aanhalingstekens
1. Citaat.
2. Directe rede (alleen bij gesproken tekst, geen gedachten).

Slide 7 - Tekstslide

5. Meervoudsvorming
Meervouden op -s: garages, dvd's, baby's, bureaus, essays.

Meervouden op -en: bomen, laarzen, dieven, takken, perziken, knieën, bacteriën

Meervouden op -eren: eieren, runderen

Vreemde meervoudsvormen: musea, data, crises, politici.

Slide 8 - Tekstslide

6. Verkleinwoorden
Paraplu
Baby
Tosti
Vlag                         Wat gebeurt er met het woord als je het verkleint?
Ketting
Rund
Blad
Tante

Slide 9 - Tekstslide

tussenklank in samenstellingen
(-n, s)
Hoe schrijf je de samenstellingen van de volgende woorden:
  • groente + soep
  • gezin + samenstelling
  • rijst + vla
  • seconde + wijzer
  • station + chef
  • spin + web
  • rood + kool




Slide 10 - Tekstslide

tussenklank in samenstellingen
(-e, -en, s)
Hoe schrijf je de samenstellingen van de volgende woorden:
  • groente + soep
  • gezin + samenstelling
  • rijst + vla
  • seconde + wijzer
  • station + chef
  • spin + web
  • rood + kool




  • Groentesoep (meervoud: groentes)
  • Gezinssamenstelling (gezinskroket)
  • Rijstevla (rijst heeft geen mv)
  • Secondewijzer (secondes)
  • Stationschef (stationskroket)
  • Spinnenweb (maar spinnewiel!)
  • Rodekool (linkerdeel is geen z.n.)

Slide 11 - Tekstslide

7. Tussenklank in samenstellingen
e
en
s

Slide 12 - Tekstslide

Tussen-s
  1. Je schrijft de tussen-s als je hem hoort.
    Snelheidslimiet, landschapsarchitect
  2.  Als het tweede deel van de samenstelling met een s-klank begint, is de tussen-s lastig te horen: station + chef 
  3. Vervang dan het tweede deelen schrijf de -s- als je die in vergelijkbare samenstellingen hoort: stationschef, want station + klok/ stationsklok/ 
  4. Soms zijn twee manieren goed: tijd(s)verschil / voorbehoed(s)middel




Slide 13 - Tekstslide

Tussen-s
Ezelsbruggetje: kroket of kat

  • station + chef > stationskroket, dus stationschef

  • keuken + schaar > keukenkroket, dus keukenschaar

  • liefde + scène > liefdeskroket, dus liefdesscène





Slide 14 - Tekstslide

Tussen-en of -e
(Zie het schema bij de theorie in de reader )
In deze gevallen schrijf je een tussen-e:
  1. als het linkerdeel geen zelfstandig naamwoord is
    Wel een zn: gekkenhuis, beestenbende, spinnenweb
    Geen zn: spinnewiel (want linkerdeel=werkwoord) 
                    rodekool (want linkerdeel=bijvoeglijk naamwoord)
  2. als het linkerdeel een meervoud op -s (of -s en -n) heeft
    Rijstevla (rijst heeft geen meervoud) secondewijzer (secondes) groentesoep (groentes)

Slide 15 - Tekstslide

Tussen-en of -e

In deze gevallen schrijf je een tussen-e:
  1. als er van het linkerdeel maar één in zijn soort is
    zon, maan, hel, koningin
    zonnebril, maneschijn, hellevuur, koninginnedag
  2. als het linkerdeel een bijvoeglijk naamwoord versterkt
    beresterk, stekeblind, reuzeleuk
  3. als de delen niet (meer) herkenbaar is als los woord
    elleboog, klerelijer, bolleboos, apegapen, dageraad, bakkebaard

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Tekstslide

8. Aan elkaar of los?

Slide 18 - Tekstslide

8. Aan elkaar of los?

Slide 19 - Tekstslide

8. Aan elkaar of los?

Slide 20 - Tekstslide

8. Aan elkaar of los?
Aan elkaar:
1. Samenstellingen van twee of drie woorden: schoolvakantie
2. Getallen tot en met duizend en in samenstellingen: drieduizend, zeshonderd. 
3. Combinaties van voorzetsel en bijwoord: dichtbij, naartoe.
4. Combinatie van twee voorzetsels: voorin, achterop.
5. Er, hier, daar, waar + voorzetsel: hieraan, waarvoor, daartegenover.

Slide 21 - Tekstslide

8. Aan elkaar of los?
Los: 
1. Getallen met miljoen of miljard: vijf miljoen, zes miljard.
2. Combinatie van voorzetsel en bijwoord als daarna een lidwoord of zelfstandig naamwoord komt: hij woont dicht bij de stad.
3. Combinatie van twee voorzetsels als daarna een lidwoord of zelfstandig naamwoord komt: ik zit graag achter op de fiets
5. Voorzetsels die onderdeel uitmaken van een werkwoord: inpakken, opschieten, bijzetten. 

Slide 22 - Tekstslide

Hoofdstuk 8: aan elkaar 
- Samenstellingen van twee of drie woorden
- Getallen tot duizend en samenstellingen met honderd en duizend (vijfduizend)
- Combinaties van een voorzetsel + bijwoord (erbij, dichtbij) --> maar los als na het voorzetsel een voornaamwoord of zelfstandig naamwoord staat (Floor woont dicht bij Tim)
- Combinaties van twee voorzetsels (voorin, achterin) --> maar los als na het voorzetsel een voornaamwoord of zelfstandig naamwoord staat (Hij zat voor in de auto)
- Voornaamwoordelijke bijwoorden: er, hier, daar, waar + voorzetsel (hieraan, waarvoor)


Slide 23 - Tekstslide

Hoofdstuk 8: los 
1. Getallen met miljoen of miljard: vijf miljoen, zes miljard.
2. Combinatie van voorzetsel en bijwoord als daarna een lidwoord of zelfstandig naamwoord komt: hij woont dicht bij de stad.
3. Combinatie van twee voorzetsels als daarna een lidwoord of zelfstandig naamwoord komt: ik zit graag achter op de fiets
5. Voorzetsels die onderdeel uitmaken van een werkwoord: inpakken, opschieten, bijzetten. 

Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Video

Hoofdstuk 9 - Liggend streepje


Doel: koppelteken, weglatingsteken en afbreekteken juist gebruiken.

Slide 26 - Tekstslide

Wat valt je op aan volgende zinnen?
Dinsdagavond en woensdagavond ga ik sporten.

Fietsvakanties, werkvakanties en taalvakanties zijn best populair. 



Slide 27 - Tekstslide

Weglatingsteken
  • Bij samenstellingen
  • Deel van een woord kan weggelaten worden.
  • Alleen als het deel in beide woorden dezelfde betekenis heeft.


Slide 28 - Tekstslide

Dinsdagavond en woensdagavond ga ik sporten.
Dinsdag- en woensdagavond ga ik sporten.


Fietsvakanties, werkvakanties en taalvakanties zijn best populair.

Fiets-, werk- en taalvakanties zijn best populair.

Slide 29 - Tekstslide

Noteer het weglatingsstreepje op de juiste plek:

wielerwedstrijden en hardloopwedstrijden

Slide 30 - Open vraag

Kijk eens naar de volgende woorden:

radioomroep

autoongeluk

70jarige

%teken

NoordNederland

haatliefdeverhouding

Slide 31 - Tekstslide

Koppelteken
- om leesfouten te vermijden
zo-even, stage-uren, radio-omroep, na-apen
- in aardrijkskundige namen met een extra toevoeging
Noord-Brabant, Zuid-Amerika, Midden-Nederland
- bij cijfers, letters en andere tekens
$-teken, vmbo-leerling, 70-jarige, tbs-kliniek
- in woorden met bepaalde voorvoegsels (zie reader)
- voor een hoofdletter
anti-Russisch, oer-Hollands

Slide 32 - Tekstslide

Koppelteken (vervolg)
- bij dubbele achternamen
Ernst Jansen-Steur, Hannie Werters-van de Hoek
- bij een functie, rang of titel
assistent-bedrijfsleider, minister-president
- in de combinatie 'niet + een ZN' (dit geldt ook voor andere voorvoegsels)
niet-roker, niet-alledaags, anti-roker, ex-collega, etc.
- tussen gelijkwaardige delen in een samenstelling
woon-werkverkeer, haat-liefdeverhouding, hang-en-sluitwerk, zwart-wit

Slide 33 - Tekstslide

Waar is het koppelteken juist gebruikt?
A
minijurk
B
mini-jurk

Slide 34 - Quizvraag

Waar is het koppelteken juist gebruikt?
A
BMIwaarden
B
BMI-waarden

Slide 35 - Quizvraag

Waar is het koppelteken juist gebruikt?
A
14 jarigen
B
14-jarigen

Slide 36 - Quizvraag

Wat is juist?
A
ex-roker
B
ex roker
C
exroker
D
ëxroker

Slide 37 - Quizvraag

Wat is juist?
A
mee-ëten
B
mee-eten
C
meeëten
D
meëeten

Slide 38 - Quizvraag

Typ de zin over en noteer het weglatingsteken:

Op die manier kun je exact bepalen welke deelnemer met een wiellengte of neuslengte voorsprong heeft gewonnen.

Slide 39 - Open vraag

Typ de zin over en noteer het weglatingsteken:

Moderne digitale opnametechnologie en afdruktechnologie maakt dat overbodig.

Slide 40 - Open vraag

Afbreekteken
Als een woord niet meer op de regel past.

Let op:
- Als er een koppelteken staat, daar afbreken. (niet: adoptie-kin-
                   deren.
- Als er een voor- of achtervoegsel is, daar afbreken. (niet: onvrien-
                    delijk.
- Je mag het woord ook gewoon op de volgende regel schrijven.

Slide 41 - Tekstslide

Aan elkaar of los?
A
Soepautomaat
B
soep automaat

Slide 42 - Quizvraag

aan elkaar of los?
A
daar om heen
B
daaromheen
C
daarom heen
D
daar omheen

Slide 43 - Quizvraag

Aan elkaar of los?
A
zevenhonderddertien
B
zeven honderd dertien
C
zevenhonderd dertien
D
zeven honderddertien

Slide 44 - Quizvraag

Aan elkaar of los
A
achtuurjournaal
B
achtuur journaal
C
acht uur journaal
D
acht uurjournaal

Slide 45 - Quizvraag

Aan elkaar of los?


A
Coronavirus
B
Corona virus

Slide 46 - Quizvraag

Aan elkaar of los?
A
trein en bus verkeer
B
treinenbusverkeer
C
trein- en bus verkeer
D
trein- en busverkeer

Slide 47 - Quizvraag

Aan elkaar of los?

A
driemiljard
B
drie miljard

Slide 48 - Quizvraag

Aan elkaar of los?
A
Zuid-Hollander
B
ZuidHollander
C
Zuid Hollander

Slide 49 - Quizvraag

Aan elkaar of los?

A
Babybed
B
Baby bed

Slide 50 - Quizvraag

Aan elkaar of los?
A
bananen schil
B
bananenschil

Slide 51 - Quizvraag

Aan elkaar of los?
A
adembenemende voorstelling
B
adembenemendevoorsteling
C
adem benemende voorstelling
D
adem benemendevoorstelling

Slide 52 - Quizvraag

Aan elkaar of los?
A
Operatiekamer
B
Operatie kamer
C
Operatie-kamer

Slide 53 - Quizvraag

Aan elkaar of los?
A
daar boven
B
daarboven

Slide 54 - Quizvraag

Aan elkaar of los?

A
Politie auto
B
Politieauto

Slide 55 - Quizvraag

Aan elkaar of los?
A
Liefdesscène
B
Liefdes scène

Slide 56 - Quizvraag

Aan elkaar of los?

A
minimum inkomen
B
minimuminkomen

Slide 57 - Quizvraag

Aan elkaar of los?
A
speur hond
B
speurhond

Slide 58 - Quizvraag

Aan elkaar of los?
A
tussen door
B
tussendoor

Slide 59 - Quizvraag

Aan elkaar of los?
A
tuin fakkels
B
tuinfakkels

Slide 60 - Quizvraag

Aan elkaar of los?
A
lange termijn planning
B
langetermijnplanning
C
lange termijnplanning
D
langetermijn planning

Slide 61 - Quizvraag

9. Liggend streepje

Slide 62 - Tekstslide

10. Trema en apostrof

Slide 63 - Tekstslide

10. Trema, apostrof, accenttekens

Slide 64 - Tekstslide

11. Getallen

Slide 65 - Tekstslide

11. Getallen

Slide 66 - Tekstslide

12. Sommige of sommigen?

Slide 67 - Tekstslide

12. Sommige of sommigen?

Slide 68 - Tekstslide

Herhaling
1. Zijn gezondheid is enorm (verbeteren).
2. Hij stootte zijn hoofd zo hard dat hij zich (verwonden).
3. Mijn dochter (bereiden) alles heel goed voor.




Slide 69 - Tekstslide

Noteer het meervoud
1. glas
2. lobbes
3. café
4. filosoof
5. ski

Slide 70 - Tekstslide

Plaats hoofdletters en leestekens

1. mevrouw van den bosch-van wijnen

gaat op wintersport in de franse plaats tignes
2 na het eten zei harry
ik laat nog even de hond uit






Slide 71 - Tekstslide

13. Probleemwoorden

Slide 72 - Tekstslide

Kies het juist gespelde woord...
3 radios / radio’s
4 rallys /   rally’s
5 salades /  salade’s
6 trolleys / trolley’s

Slide 73 - Tekstslide

Noteer de verkleinwoorden..
7 display
8 hyena
9 logé
10 oefening


Slide 74 - Tekstslide