Les 4 [zenuwstelsel]

H4 zenuwstelsel en spieren
4.1 prikkels
4.2 zenuwcellen
4.3 impulsgeleiding & impulsoverdracht
1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

H4 zenuwstelsel en spieren
4.1 prikkels
4.2 zenuwcellen
4.3 impulsgeleiding & impulsoverdracht

Slide 1 - Tekstslide

prikkel
= verandering in je omgeving die je kunt waarnemen (zowel binnen als buiten lichaam)

opgevangen door receptoren (gespecialiseerd in één type prikkel)
vaak gelegen in een zintuig

Slide 2 - Tekstslide

Je zintuigen nemen verschillende prikkels waar. Welke? Kopieer het lijstje en zet de juiste prikkel er achter.
1) Ogen -
2) Oren -
3) Neus -
4) Tong -
5) Huid -

Slide 3 - Open vraag

prikkel
= verandering in je omgeving die je kunt waarnemen (zowel binnen als buiten lichaam)

opgevangen door receptoren (gespecialiseerd in één type prikkel)
vaak gelegen in een zintuig

Slide 4 - Tekstslide

impuls
een receptor zet een prikkel om in een impuls (electrisch stroompje), en geeft dit door aan een zenuwcel

via de zenuwcellen komt de impuls bij je hersenen terecht
 

Slide 5 - Tekstslide

(niet)adequate prikkel
de adequate prikkel = de prikkel waarvoor de receptor het meest gevoelig is (hele lage drempelwaarde)


niet adequate prikkel
een klap op je ogen kan voor sterretjes zorgen (receptoren hebben de klap omgezet in impulsen), maar de prikkel is dan geen lichtprikkel. Toch zullen die receptoren wel impulsen afgeven.

de drempelwaarde hiervoor ligt enorm hoog (bij een klein tikje zul je namelijk geen sterretjes zien)

Slide 6 - Tekstslide

juist of onjuist?

Warmte is voor het gehoorzintuig een adequate prikkel.
A
juist
B
onjuist

Slide 7 - Quizvraag

drempelwaarde
een receptor zet een prikkel om in een impuls (electrisch stroompje), en geeft dit door aan een zenuwcel


  • drempelwaarde
  • gewenning

sterkere prikkel = toename impulsfrequentie 

Slide 8 - Tekstslide

gewenning
Als de prikkel aahoudt, dan zal er gewenning optreden....

gevolg: drempelwaarde gaat omhoog, minder tot geen impulsen


Slide 9 - Tekstslide

prikkelsterkte

    sterkere prikkel  = toename impulsfrequentie 

    de impulssterkte blijft altijd hetzelfde 

    Slide 10 - Tekstslide

    een zenuwcel/ neuron
    • cellichaam met kern
    • dendrieten - impuls naar cellichaam toe
    • axon met eindboompje - impuls van cellichaam af
    • merg/ myeline schede (cellen van Schwann die zich om de uitloper wikkelen) - elektrische isolatie
    • sprongsgewijze geleiding

    Slide 11 - Tekstslide

    typen zenuwcellen
    • gevoelszenuwcellen (sensorische zenuwcellen)
      (vanaf zintuigen)

    • bewegingszenuwcellen (motorische zenuwcellen)
      (naar spieren)

    • schakelcellen
      (in hersenen en wervelkolom)

    Slide 12 - Tekstslide

    Impulsgeleiding en impulsoverdracht
    Als een impuls door een neuron gaat, dan spreken we van impulsgeleiding. Dit gebeurt a.d.h.v. een actiepotentiaal (verandering in elektrische lading)

    Als een impuls door een neuron wordt overgedragen naar een andere neuron, dan spreken we van impulsoverdracht 

    Slide 13 - Tekstslide

    impulsoverdracht
    • doorgeven van impuls van cel naar cel
    • uiteinde axon heeft verbreding
    • blaasjes neurotransmitters
    • neurotransmitters binden aan ion-kanalen op dendriet
    • ion-kanalen gaan open

    Slide 14 - Tekstslide

    Je stapt onder de douche. Je voelt dat het water nog heel koud is en springt gelijk weer uit de douche.

    Benoem de stappen die plaatsvinden in je lichaam vanaf het moment dat je het water voelt tot aan het moment dat je wegspringt. Gebruik de termen prikkel, receptor, impuls, sensorische zenuwcel en motorische zenuwcel

    Slide 15 - Open vraag

    Herhaling:
    Iemand raakt met een arm een heet voorwerp aan en schreeuwt: "Au!".
    Via welke typen neuronen zijn dan impulsen geleid?
    A
    Via sensorische en motorische neuronen
    B
    Via sensorische, motorische en schakelneuronen
    C
    Alleen via motorische neuronen
    D
    Alleen via sensorische neuronen

    Slide 16 - Quizvraag

    Herhaling:
    Rond 300 voor Christus bestond in Alexandrië een plaats aan de Middellandse Zee, een bloeiend wetenschappelijk centrum. Bekende geleerden uit deze zogenaamde Alexandrijnse school zijn Herophilus en Erasistratus. Zij bestudeerden onder andere de bouw en werking van het menselijk lichaam.
    Herophilus onderzocht het zenuwstelsel. Hij zag dat sommige beschadigingen van zenuwen leidden tot verlamming, andere tot gevoelloosheid. Tegenwoordig maken we onderscheid tussen sensorische en motorische zenuwcellen en schakelcellen.
    Welke van deze typen zenuwcellen komen voor in de zenuwen die Herophilus heeft gezien?
    A
    alleen motorische zenuwcellen en schakelcellen
    B
    alleen motorische zenuwcellen en sensorische zenuwcellen
    C
    alleen schakelcellen en sensorische zenuwcellen
    D
    motorische zenuwcellen, schakelcellen en sensorische zenuwcellen

    Slide 17 - Quizvraag

    Herhaling:
    De myelineschede bij een neuron wordt gevormd door cellen van Schwann. Over de functie van deze cellen van Schwann worden twee beweringen gedaan.
    1. Door de aanwezigheid van cellen van Schwann verplaatsen de impulsen zich sneller over de zenuwceluitloper dan zonder aanwezigheid van deze cellen.
    2. Via cellen van Schwann kunnen impulsen worden overgedragen op andere zenuwcellen.

    Welke van deze beweringen is of welke zijn juist?
    A
    bewering 1 is juist
    B
    bewering 2 is juist
    C
    bewering 1 & 2 zijn juist
    D
    bewering 1 & 2 zijn onjuist

    Slide 18 - Quizvraag

    Herhaling (T2-vraag)
    Bij een mens wordt een actiepotentiaal langs een zenuwceluitloper P met een myelineschede voort geleid. Eenzelfde actiepotentiaal wordt bij een bepaald dier langs een even dikke zenuwceluitloper Q zonder myelineschede voort geleid.

    Is de snelheid waarmee de actiepotentiaal langs zenuwceluitloper P wordt voort geleid lager dan, gelijk aan of hoger dan die langs zenuwceluitloper Q of is dit niet te bepalen?
    A
    Hoger
    B
    Lager
    C
    Gelijk
    D
    Niet te bepalen

    Slide 19 - Quizvraag

    Acetylcholine (een neurotransmitter) wordt in de synapsspleet afgebroken door het enzym choline-esterase.
    De werking van acetylcholine kan o.a. op de volgende manieren beïnvloed worden.
    1.Door een stof X die er voor zorgt dat choline-esterase niet meer werkt.
    2.Door een stof Y die de plaats van acetylcholine op het membraan van zenuwcel inneemt. Stof Y is verder onwerkzaam.

    Welke gevolgen heeft de stof X op de werking van skeletspieren? En stof Y? (T2-vraag)
    A
    Beide stoffen laten de spieren verslappen
    B
    Beide stoffen laten de spieren samentrekken
    C
    Stof X laat de spieren samentrekken. Stof Y laat de spieren verslappen
    D
    Stof X laat de spieren verslappen. Stof Y laat de spieren samentrekken

    Slide 20 - Quizvraag

    Welke van deze conclusies is/zijn juist? (I-vraag)
    Geef antwoord op de volgende slide

    Slide 21 - Tekstslide

    Welk van deze conclusies is/zijn juist?
    A
    Conclusie 1
    B
    Conclusie 2
    C
    Conclusie 3
    D
    Conclusie 1 & 3

    Slide 22 - Quizvraag

    Waar of niet waar? (R, 3p)

    1) Schakelcellen komen alleen voor in ruggenmerg en hersenen.
    2) Een impuls is hetzelfde als een prikkel.
    3) Binnen een zenuwcel worden neurotransmitters doorgegeven.

    Slide 23 - Open vraag

    Welke functie heeft de myelineschede? (T1, 2p)
    A
    Verhogen impulssterkte
    B
    Verhogen van de prikkeldrempel
    C
    Versnellen impulsgeleiding
    D
    Versnellen impulsoverdracht

    Slide 24 - Quizvraag

    Krekels
    Krekels maken geluid dat sjirpen heet. De veldkrekel die in Nederland voorkomt, sjirpt ook. Het werkt als volgt: de mannetjes van de veldkrekel ‘zingen’ door hun vleugels tegen elkaar te bewegen. Vier snelle vleugelbewegingen achter elkaar veroorzaken samen een geluid dat klinkt als ‘kri’. Zo’n kri-element wordt ook wel echeme genoemd. Onderdelen van de vleugels trillen mee en versterken het geluid. Het kenmerkende ‘kri-kri-kri’ ontstaat doordat de krekel een hele reeks echemes achter elkaar produceert. 

    Onderzoek aan zenuwcellen van krekels laat zien dat het patroon dat wordt gezongen op een andere plaats in het zenuwstelsel wordt opgewekt (P) dan waar het soorteigen zangpatroon wordt herkend (Q) (zie de afbeelding). In het eerste geval gaat het om groepen zenuwcellen die spieren aansturen, en in het tweede geval om groepen zenuwcellen waar informatie van de zintuigcellen wordt verwerkt.



    Zie vraag op volgende slide 

    Slide 25 - Tekstslide

    − Welk type zenuwcellen kun je, op basis van de gegeven informatie, bij P zeker verwachten? 
    − Welk type zeker bij Q? 
    (T2, 2p) 
    P
    Q
    motorische neuronen
    sensorische neuronen

    Slide 26 - Sleepvraag

    Impulsoverdracht
    In een experiment wordt de overdracht van impulsen tussen bepaalde neuronen in het ruggenmerg onderzocht. In bron 1 is de schakeling tussen een motorisch neuron en een aantal sensorische neuronen in een zenuw weergegeven. Met een elektrode kunnen axonen van de sensorische neuronen geprikkeld worden.











    Bron 1. Schakeling in het zenuwstelsel
     Tijdens het experiment worden de axonen van de sensorische neuronen met een elektrode geprikkeld, waardoor de membraanpotentiaal van het motorische neuron verandert. Deze verandering van de membraanpotentiaal wordt geregistreerd met behulp van een potentiaalmeter. Vijf registraties (I, II, III, IV en V) tijdens het experiment zijn in bron 2 weergegeven. De pijlen onder het diagram geven het moment van prikkeling aan. De lengte van de pijlen is een maat voor de prikkelsterkte.









    Bron 2. Metingen van het membraanpotentiaal

    Slide 27 - Tekstslide

    Op grond van de registraties bij meting I, II en III worden de volgende beweringen gedaan. Welke beweringen zijn juist/onjuist?
    juist
    onjuist
    de drempelwaarde van het motorische neuron is hoger dan die van de sensorische neuronen
    de afgegeven hoeveelheid neurotransmitter is bij meting I de beperkende factor voor het ontstaan van een actiepotentiaal;
    3 de snelheid waarmee de impulsen bij meting I de synaps bereiken, is lager dan die bij meting III.'

    Slide 28 - Sleepvraag

    Leg uit waardoor bij meting V vier prikkels géén actiepotentiaal veroorzaken in het motorische neuron (T1, 1p).

    Slide 29 - Open vraag