TV2H: Herhaling Passé Composé en Voorzetsels landennamen

1 / 41
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

In deze les zitten 41 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Chapitre 1: Révision
passé composé
voorzetsels bij landen en plaatsen

Slide 2 - Tekstslide

Aujourd'hui
  • herhalen passé composé
  • voorzetsels landen en plaatsen
  • nakijken
  • oefenen (verbuga, quizlet)

mardi
12
octobre
Doelen: aan het einde van de les ken  je  de voorzetsels van landen en plaatsen en kun je ze gebruiken.

Slide 3 - Tekstslide

Passé Composé

Slide 4 - Tekstslide

HET BEZITTELIJK VOORNAAMWOORD
LE PASSÉ COMPOSÉ
J'ai mangé une pizza.
Tu as fait du foot hier?
Nous avons été au Maroc.
Le passé composé is een werkwoordstijd wat aangeeft dat iets in het verleden is gebeurd.

Slide 5 - Tekstslide

Hulpwerkwoorden
  • In het Frans gebruik je in de meeste gevallen het hulpwerkwoord avoir (hebben)
Ik heb gehuurd = j'ai loué un appartement.

  • MAAR soms gebruik je het werkwoord être (zijn)
Ik ben gegaan = je suis allé

Slide 6 - Tekstslide

 Avoir
j'
tu
il/elle/on
nous
vous
ils/elles
ai
as
a
avons
avez
ont

Slide 7 - Sleepvraag

  • Als je in het Nederlands het hulpwerkwoord hebben gebruikt, doe je dat in het Nederlands ook.

Als je in het Nederlands het hulpwerkwoord hebben gebruikt, doe je dat in het Frans ook.
Als je in het Nederlands het hulpwerkwoord zijn gebruikt, doe je dat in het Frans ook.
Jij hebt gegeten
Tu as mangé
Ik ben gegaan
Tu es allé

Slide 8 - Tekstslide

Être
je
tu
il/elle/on
nous
vous
ils/elles
suis
es
est
sommes
êtes
sont

Slide 9 - Sleepvraag

Opdracht: Sleepvraag
Geef aan welke zin in de présent en welke in de passé composé geschreven is

Slide 10 - Tekstslide

Le présent (nu)
Le passé composé
Je vais à la plage.
Nous avons regardé un film.
Tu as fait du ski.
Ma mère aime le chocolat!
Je suis allé à l'école.
Tu es parti en vacances?

Slide 11 - Sleepvraag

UITZONDERING!
Het werkwoord être (zijn) is een uitzondering.

Als je être in de passé composé (v.v.t) wilt zetten, dan gebruik je het hulpwerkwoord avoir.

Ik ben in Marokko = Je suis au Maroc.
Ik ben in Marokko geweest = j'ai été au Maroc.

Slide 12 - Tekstslide

Opdracht: Sleepvraag
Geef aan welk werkwoord je met het hulpwerkwoord avoir en welke je met het hulpwerkwoord être vervoegd

Slide 13 - Tekstslide

Avoir
Être
parler
arriver
téléphoner
chercher
manger
aller
être
tomber
avoir
rester

Slide 14 - Sleepvraag

Welk werkwoord krijgt in de passé composé het hulpwerkwoord être ?
A
oublier
B
faire
C
aller
D
avoir

Slide 15 - Quizvraag

Welk werkwoord krijgt in de passé composé het hulpwerkwoord avoir ?
A
rester
B
aller
C
regarder
D
entrer

Slide 16 - Quizvraag

Elle (regarder, passé composé) un film sur Netflix
A
a regardé
B
est regarder
C
est regardé
D
est regardée

Slide 17 - Quizvraag

Elles... (parler)
(passé composé)
A
ont parlé
B
sont parlé
C
sont parler
D
ont parlées

Slide 18 - Quizvraag

Zet in de passé composé:

Pierre ............. (chanter)

Slide 19 - Open vraag

Zet in de passé composé:

J' ............. (regarder)

Slide 20 - Open vraag

Voorzetsels landen en plaatsen

Slide 21 - Tekstslide

Voorzetsel: à
Bij steden gebruik je altijd het voorzetsel: à

Je vais à Paris = Ik ga naar Parijs.
Je suis à Paris = Ik ben in Parijs.

Nous habitons à Bruxelles.
Tu vas à Lille?
Voor steden/ dorpen

Slide 22 - Tekstslide

Voorzetsel: en
Bij de landen die eindigen op een -e, gebruik je het voorzetsel: en

Tu vas en Belgique?
Je suis en France avec ma famille.
Vous allez en Egypte?

Voor vrouwelijke landen

Slide 23 - Tekstslide

Voorzetsel: aux
Bij de landen die eindigen op een -s, gebruik je het voorzetsel: aux

Nous allons aux Etats-Unis = Wij gaan naar Amerika.
J'habite aux Pays-bas = ik woon in Nederland.
J'étais aux Seychelles l'été dernière = Ik was op de Seychellen de afgelopen zomer.
Voor meervoud landen

Slide 24 - Tekstslide

Voorzetsel: au
Als een land niet eindigt op de -e of op de -s, gebruik je het voorzetsel: au.

Ma famille habite au Maroc.
Mon frère fait ses études au Japon.
Au Canada, on parle francais. 


Voor mannelijke landen

Slide 25 - Tekstslide

Résumé
À = plaatsnaam (dorp en stad)
En = continenten en vr. landen
Au = mannelijke landen
Aux = meervoud landen

Slide 26 - Tekstslide

On s'entraîne/ We oefenen...

Slide 27 - Tekstslide

Nous sommes ........ Madrid
A
à
B
en
C
au
D
aux

Slide 28 - Quizvraag

Luigi habite .............. Italie
A
à
B
en
C
au
D
aux

Slide 29 - Quizvraag

Marie et Julie sont allées ... Seychelles
A
à
B
en
C
au
D
aux

Slide 30 - Quizvraag

Vous êtes ............. Rome
A
à
B
en
C
au
D
aux

Slide 31 - Quizvraag

Pierre et Marie habitent ......... Portugal
A
à
B
en
C
au
D
aux

Slide 32 - Quizvraag

Tu habites......Londres?
A
en
B
au
C
à
D
aux

Slide 33 - Quizvraag

Noa va.........Espagne
A
en
B
au
C
à
D
aux

Slide 34 - Quizvraag

Je suis ........Danemark
A
en
B
au
C
à
D
aux

Slide 35 - Quizvraag

Demain, je vais .......Pays-Bas
A
à
B
en
C
au
D
aux

Slide 36 - Quizvraag

Tu habites......Lille
A
en
B
au
C
à
D
aux

Slide 37 - Quizvraag

à
en
au
aux
Italie
Bruxelles
Pays-Bas
Luxembourg
Paris
États-Unis
Brésil
Asie

Slide 38 - Sleepvraag

Correction



Prenez votre supplément, on va corriger les devoirs (K,L,M)


Slide 39 - Tekstslide

Slide 40 - Tekstslide

les devoirs

Faire/ Maken: 
D'accord en ligne- Chapitre 1, leçon 1 et 2!
§1.1 Exercices 2, 3, 4, 5
§1.2 Exercices 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8, 9, 10

Apprendre/Leren: 
QUIZLET: Voca 1-1 t/m 1-7

Slide 41 - Tekstslide