Week 41 Grammatica

Pak je leesboek en ga lezen.
1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Pak je leesboek en ga lezen.

Slide 1 - Tekstslide

Kijk naar de volgende zin. Welke woorden horen bij de onderstaande woordsoorten?Je moet sommige woordsoorten vaker gebruiken en niet alle woordsoorten 
hoef je te gebruiken.
Zelfstandig naamwoord
Bijvoeglijk naamwoord
lidwoord
werkwoord
Voorzetsel
Op
maandag
zit
Naomi
aan
de
kassa.

Slide 2 - Sleepvraag

Kijk naar de volgende zin. Welke woorden horen bij de onderstaande woordsoorten?Je moet sommige woordsoorten vaker gebruiken en niet alle woordsoorten 
hoef je te gebruiken.
Zelfstandig naamwoord
Bijvoeglijk naamwoord
lidwoord
werkwoord
Voorzetsel
In
de
app
vroeg
Denise
de
opdracht
van
het
wiskundehuiswerk.

Slide 3 - Sleepvraag

doet
is of wordt
Er is sprake van een werkwoordelijk gezegde als het onderwerp van de zin iets...
Er is sprake van een naamwoordelijk gezegde als het onderwerp van de zin iets...

Slide 4 - Sleepvraag

Werkwoordelijk gezegde
Naamwoordelijk gezegde
Haar broer schijnt heel aardig te zijn.

Slide 5 - Sleepvraag

Werkwoordelijk gezegde
Naamwoordelijk gezegde
Haar broer schijnt met een zaklamp.

Slide 6 - Sleepvraag

Aan wie het niet gewend is, bezorgen die schijnwerpers de kriebels.

1. Benoem de (eventuele) bijzin.
2. Benoem in de hoofdzin(nen) PV, WG of NG, O, LV, MV, BWB.

Slide 7 - Open vraag

Misdaad en straf zijn van alle tijden maar de manier van straffen is door de eeuwen heen sterk veranderd.

1. Benoem de (eventuele) bijzin.
2. Benoem in de hoofdzin(nen) PV, WG of NG, O, LV, MV, BWB.

Slide 8 - Open vraag

Kijk het huiswerk na.
Woordsoorten: opdracht 8+9

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

Ga aan de slag!
Woordsoorten:
Maak opdracht 4 en daarna opdracht 2.

Klaar? Probeer opdracht 1/3/5/7

Slide 12 - Tekstslide

Pak je leesboek en ga lezen.

Slide 13 - Tekstslide

Wat is het verschil tussen een bijwoord en een bijvoeglijk naamwoord?
A
Een bijwoord zegt iets over een zn en een bijvoeglijk naamwoord niet.
B
Een bijvoeglijk naamwoord zegt iets over een zn en een bijwoord niet.
C
Er is geen verschil.
D
Een bijvoeglijk naamwoord zegt iets over een bijwoord.

Slide 14 - Quizvraag

Een bijwoord kan iets over een bijvoeglijk naamwoord zeggen.
A
waar
B
niet waar

Slide 15 - Quizvraag

Is 'oude' een bijwoord of bijvoeglijk naamwoord?

Hij zette de oude televisie aan.
A
bijwoord
B
bijvoeglijk naamwoord

Slide 16 - Quizvraag

Is 'aan' een bijwoord of bijvoeglijk naamwoord?

Hij zette de oude televisie aan.
A
bijwoord
B
bijvoeglijk naamwoord

Slide 17 - Quizvraag

Bijwoord of bijvoeglijk naamwoord?
Deze kat vang SNEL muizen.
A
bijwoord
B
bijvoeglijk naamwoord

Slide 18 - Quizvraag

Bijwoord of bijvoeglijk naamwoord?
De kleine turnster springt EXTREEM hoog.
A
bijwoord
B
bijvoeglijk naamwoord

Slide 19 - Quizvraag

bijwoord of bijvoeglijk naamwoord?
Die auto rijdt HARD
A
bijwoord
B
bijvoeglijk naamwoord

Slide 20 - Quizvraag

Kijk het huiswerk na.
Woordsoorten: opdracht 4+2

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Tekstslide

Ga aan de slag!
Woordsoorten:
Maak opdracht 10 tot en met 14

Klaar? Probeer opdracht 1/3/5/7

Slide 25 - Tekstslide