11 - Samenvatting toetsstof

Samenvatting toetsstof
Leesvaardigheid §2, 3, 4 en 17
1 / 14
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 14 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Samenvatting toetsstof
Leesvaardigheid §2, 3, 4 en 17

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoelen
Als het goed is, weet je aan het eind van deze les: 
- wat de stof voor de toets is; 
- hoe je je op de toets kunt voorbereiden. 

Slide 2 - Tekstslide

Leesvaardigheid algemeen
In leerjaar 1 en 2 is er de nodige aandacht besteed aan leesvaardigheid. Als het goed is, weet je: 
- welke vijf leesstrategieën er zijn en wat ze inhouden; 
- welke vijf tekstdoelen er zijn en wat ze inhouden; 
- wat de functie van functiewoorden, verbindingswoorden en verwijswoorden is en hoe je ze kunt herkennen; 
- uit welke drie delen zakelijke teksten zijn opgebouwd
- wat we onder het onderwerp en de hoofdgedachte van een tekst verstaan. 

Slide 3 - Tekstslide

Teksten met vragen (1/2) 
Als we vragen bij een tekst moeten beantwoorden, gaan we gestructureerd te werk: 

- We lezen de tekst globaal
We kijken naar de titel, eventuele tussenkopjes. We lezen de eerste en de laatste alinea in zijn geheel en van de overige alinea's de eerste zin. 

- We doen een voorspelling over onderwerp, hoofdgedachte en tekstdoel

Slide 4 - Tekstslide

Teksten met vragen (2/2) 
- We lezen de tekst intensief
We lezen de tekst aandachtig door, onderstrepen kernzinnen, omcirkelen verbindingswoorden en zetten functiewoorden in de kantlijn. Zo dringen we door tot de kern van de tekst. 

- We lezen de vragen aandachtig door en gaan op zoek naar een antwoord. Dit formuleren we zo dat uit het antwoord duidelijk wordt wat de vraag is geweest. 

Slide 5 - Tekstslide

§2: Mediawijsheid (1/2)
De (sociale) media zijn de laatste twintig jaar ontzettend gegroeid; dit betekent dat we niet alles wat we lezen zomaar moeten geloven. 

Techbedrijven houden je in de gaten en stemmen je zoekresultaten en tijdlijnen af op je interesses. Zo kom je in je eigen bubbel terecht. 

Een algoritme is een programmaatje dat bepaalt welke informatie er op jouw beeldscherm verschijnt. 

Slide 6 - Tekstslide

§2: Mediawijsheid (2/2) 
Jouw gegevens kunnen interessant zijn voor bedrijven. Daarom worden er ook acties bedacht om eraan te komen. Zo zijn gratis apps vaak niet gratis: je betaalt ervoor met je eigen gegevens. 

Internetcriminelen proberen door te hacken informatie stelen. Een beproefde methode is phishing, waarbij ze proberen bankgegevens te achterhalen, zodat ze bij je rekening kunnen komen. 

Slide 7 - Tekstslide

§3: Betrouwbaarheid van bronnen (1/2) 
Helaas is niet alles wat je leest of hoort betrouwbaar. Let daarom op de bron waar informatie vandaan komt. 

Kwaliteitsmedia als de Volkskrant, NRC, Trouw, RTL Nieuws en NOS Journaal worden als betrouwbaar gezien, omdat zij informatie controleren voor ze het verspreiden. 

Slide 8 - Tekstslide

§3: Betrouwbaarheid van bronnen
Veel media zijn een soort van 'doorgeefluik': bedrijven willen je ergens toe verleiden en zetten deze (sociale) media in om dat te bereiken. 

Verder is het verstandig om te controleren of een bron niet verouderd is. Is de informatie die in de bron wordt gepresenteerd nog niet ingehaald door de nieuwste ontwikkelingen? 

Slide 9 - Tekstslide

§4: Betrouwbaarheid van de auteur
Ook kunnen we er niet klakkeloos vanuit gaan dat de auteur ons goed inlicht. Daarom vragen we ons af: 

- heeft de auteur een politiek, financieel of ideologisch belang?
- Is de auteur deskundig?

Een auteur kan deskundig zijn op het gebied van ervaring, werk of opleiding. 

Slide 10 - Tekstslide

§17: Meningen en argumenten
In een betoog geeft de schrijver zijn mening of standpunt: hiermee maakt hij duidelijk hoe hij tegen een onderwerp aankijkt. 

Een standpunt kan niet alleen positief of negatief zijn, maar je kunt ook een standpunt van twijfel hebben. 

Soms noemt de schrijver zijn standpunt letterlijk, soms moet je het uit de tekst halen. 

Slide 11 - Tekstslide

§17: Meningen en argumenten
Een schrijver onderbouwt zijn standpunt met argumenten. De sterkste argumenten berusten op feiten en zijn controleerbaar. Je kunt opzoeken of ze waar zijn of niet. 

Niet-feitelijke argumenten berusten op een mening en daarom is het makkelijker om het ermee oneens te zijn. 

Slide 12 - Tekstslide

§17: Meningen en argumenten
Twijfel je bij een combinatie tussen twee uitspraken welke de mening is en welke het argument, gebruik dan de volgende proef: 

- Als je het woordje 'want' tussen de twee zinnen kunt zetten, staat ervoor het standpunt en erachter het argument.
- Als je het woordje 'dus' tussen de twee zinnen kunt zetten, staat ervoor het argument en erachter het standpunt.


Slide 13 - Tekstslide

Aan de slag
Bedenk bij paragraaf 2, 3, 4 en 17 minstens vijf vragen die je op de toets zou kunnen verwachten en zet het antwoord erbij. 

Slide 14 - Tekstslide