Alinea's, voegwoorden en interpunctie

Welkom en fijn dat je er bent!

Nodig: schrift + etui + leesboek voor als je klaar bent.

  • Nieuwsflits
  • Lesdoelen
  • Oefenen en aan het werk 
  • Evaluatie les
1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

In deze les zitten 18 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Welkom en fijn dat je er bent!

Nodig: schrift + etui + leesboek voor als je klaar bent.

  • Nieuwsflits
  • Lesdoelen
  • Oefenen en aan het werk 
  • Evaluatie les

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

LESDOEL
Alinea, voegwoorden en interpunctie

'Na deze les kan ik een korte alinea van minimaal 4 zinnen schrijven, waarin ik tenminste twee voegwoorden heb gebruikt 
en waarin de interpunctie overal correct is'.


Slide 3 - Tekstslide

Alinea - VRAGEN
1. Hoe ziet een alinea eruit? Wat zijn de kenmerken?
2. Uit hoeveel regels bestaat een alinea minimaal?
3. Uit hoeveel regels bestaat een alinea maximaal?
4. Op welke manier schrijf je de zinnen in een alinea?
5. Hoeveel deelonderwerpen zet je in een alinea?

                     Je krijgt 5 minuten om de antwoorden op te schrijven.
schrift en pen

Slide 4 - Tekstslide

Alinea - ANTWOORDEN
1. Een stuk tekst tussen 2 witregels.
2. Minimaal 2 regels maakt een alinea.
3. Maximaal 10 regels in een alinea => dat leest makkelijker.
4. De zinnen lopen door, dus niet elke zin op een nieuwe regel.
5. Meestal heeft een deelonderwerp een eigen alinea.

Slide 5 - Tekstslide

Voegwoorden, wat zijn dat?


'Een voegwoord (verbindingswoord)  is een woord dat
zinnen, zinsdelen of woorden verbindt'.

verbinden ===>    we zoeken het op in het woordenboek

Slide 6 - Tekstslide

Voegwoorden - VRAAG


'Een voegwoord (verbindingswoord)  is een woord dat
zinnen, zinsdelen of woorden verbindt'.

=> Noteer 5 verschillende voegwoorden.
                                                                                     Je krijgt hiervoor 1 min.

schrift en pen

Slide 7 - Tekstslide

Voegwoorden - ANTWOORD


Een voegwoord (verbindingswoord) is een woord dat
zinnen, zinsdelen of woorden verbindt.

en, of, want, maar, terwijl, omdat, daardoor, eerst, dus, vervolgens, daarom, mits, ...

Slide 8 - Tekstslide

Voegwoorden - VERSCHILLEN

plakken:                   en                          
keuze:                       of
tegenstelling:        maar
voorwaarde:           mits, tenzij, als
reden/oorzaak:     want, omdat, doordat, dus
tijd:                             voordat, eerst, totdat, vervolgens

Slide 9 - Tekstslide

Voegwoorden-DENK EERST NA
1:  Bart wil nu naar school, maar het regent heel erg hard.
2: Ali gaat naar school en hij neemt al zijn schoolspullen mee.
3: Sabrina is vanmorgen naar huis gegaan, omdat ze zich niet 
     lekker voelde.
4: Mark is ziek geworden, nadat hij gisteren zonder jas naar 
     buiten is gegaan.
5: Sadia gaat graag naar school, want ze houdt erg van leren.
klassikaal - ik geef de beurt

Slide 10 - Tekstslide

Voegwoorden - VUL IN
1: Janneke wil graag chocolade eten, ........ zij heeft geen chocolade in huis.
2: Henk maakt graag een escaperoom ......... daar genieten de leerlingen van.
3: Mohammed wil graag iets vragen voordat hij naar huis gaat, ......... anders 
     kan hij zijn huiswerk niet maken.
4: De deur van de woonkamer moet dicht, ......... het anders koud wordt.
5: Ik vind grammatica het leukste onderdeel van onze taal, ......... daar denkt 
     niet iedereen zo over.
                                                                                                       Je krijgt hiervoor 2 minuten




Slide 11 - Tekstslide

Voegwoorden - CREËR

1. Schrijf 2  zinnen die wat met elkaar te maken kunnen hebben. 
    (onderwerp mag je zelf verzinnen)

2. Schrijf deze 2 zinnen nu met een voegwoord aan elkaar,
     zodat er een samengestelde zin ontstaat. Je mag de zin nog         aanpassen, zodat het uiteindelijk goed en soepel leesbaar is.
                      -------  Je krijgt hiervoor 5 minuten  ---------

Slide 12 - Tekstslide

Interpunctie ...?!,%@*&

Wat is dat ook al weer?

interpunctie === > we zoeken het op in het woordenboek

Slide 13 - Tekstslide

Interpunctie - DENK EERST NA
1. Waar komt de hoofdletter?
2. Waar komt de punt?
3. Wanneer zet je een vraagteken?
4. Wanneer zet je een uitroepteken?
5. Wanneer zet je een komma neer?
6. WAAR zet je een komma neer?
7. Wanneer zet je een dubbele punt?

klassikaal

ik geef de beurt

Slide 14 - Tekstslide

Interpunctie - ANTWOORD
1. Aan het begin van elke zin.
2. Aan het einde van (bijna) elke zin.
3. Wanneer je een vraag stelt, dus wanneer de zin vragend is.
4. Wanneer je iets wilt benadrukken, of na een uitroep. Mooi!
5. Wanneer je een voegwoord gebruikt, of bij een opsomming.
6. Vòòr het voegwoord, of tussen de opsomming.
7.  Vòòr de opsomming van: dingen, eten, mensen enzovoort.

Slide 15 - Tekstslide

Interpunctie - OEFENEN
1:  Ik hou van chocolade dropjes spekjes en koekjes
2:  Ik wil graag een nieuwe auto want de auto die ik nu heb 
      rijdt niet meer zo goed
3:  Erik eet graag koekjes snoepjes maar niet van chocolaatjes.
4:  Judith houdt van pianospelen maar niet van paardrijden
5.  Je kan kiezen tussen pizza pasta Chinese rijstgerechten en  
       salade Wat wil je erbij drinken


timer
3:00

Slide 16 - Tekstslide

Alinea, voegwoorden en interpunctie
1. Bedenk een klein onderwerp voor 1 alinea.
2. Schrijf hier minimaal 4 zinnen over.
3. Gebruik minimaal 2 verschillende voegwoorden.
4. Zorg dat je interpunctie overal correct is.
5. Check je tekst nadat je klaar bent.

KLAAR?  wissel met je buur en geef feedback over punt 1 t/m 4.

timer
10:00

Slide 17 - Tekstslide

Evaluatie
  • Wat heb je geleerd deze les?
  • Wie heeft wat geschreven, we luisteren naar elkaar.

  • Wat ging er goed?
  • Wat kan beter?

Slide 18 - Tekstslide