De persoonsvorm hoort altijd bij het werkwoordelijk gezegde.
A
juist
B
onjuist
Slide 4 - Quizvraag
Hij had te lang gewacht met het omdraaien van de pan.
Persoonsvorm (pv) =
A
Hij
B
had
C
gewacht
D
de pan
Slide 5 - Quizvraag
Hij had te lang gewacht met het omdraaien van de pan.
Werkwoordelijk gezegde (wg) =
A
te lang
B
had gewacht
C
met het omdraaien
D
de pan
Slide 6 - Quizvraag
Hij draait de pan om.
werkwoordelijk gezegde =
A
draait
B
draait om
C
Hij
D
de pan
Slide 7 - Quizvraag
Hij zit op de klok ........... kijken
A
af
B
in
C
te
Slide 8 - Quizvraag
Gebruik het ww en maak het wg langer.
hebben Mona maakt voor de hele familie cupcakes.
Slide 9 - Open vraag
Inoefening
De presentator van het journaal heeft een trui gedragen.
a. Onderstreep alle werkwoorden + noteer het aantal
b. Omcirkel de pv.
b. Zet streepjes tussen de zinsdelen.
c. Noteer het wg.
Slide 10 - Tekstslide
Aan de slag
Geplande taak les 28
Uitleg Taak Week van
Terug- en vooruitblik
Online
intrigerende =
positionering =
tezamen = samen
daadwerkelijk = echt
Slide 11 - Tekstslide
Aan de slag
Opdr. 2 - 3 - 4 - 6.1 ( alleen pv en wg ! )
212 - 213
Taak Week van
Terug- en vooruitblik
assortiment =
selectief =
duurzaam = zo weinig mogelijk grondstoffen gebruikend zich realiseren = beseffen
Slide 12 - Tekstslide
Aan de werkwoorden kun je zien in welke tijd een zin staat.
A
juist
B
onjuist
Slide 13 - Quizvraag
Werkwoorden geven aan wat er gebeurt in een zin.
A
juist
B
onjuist
Slide 14 - Quizvraag
Werkwoorden geven aan wat er gebeurt in een zin.
A
juist
B
onjuist
Slide 15 - Quizvraag
In een zin kan maximaal 1 werkwoord staan.
A
juist
B
onjuist
Slide 16 - Quizvraag
Kom je tegen in zinnen die gaan over 'iets doen'.
Bestaat uit de persoonsvorm en alle andere werkwoorden in de zin.
Geeft aan wat er gebeurt in de zin.
Geeft aan in welke tijd de zin staat.
Delen van splitsbare werkwoorden horen ook bij het werkwoordelijk gezegde (bijvoorbeeld: ruimt in, belt op).
Als er 'te' of 'aan het' voor de infinitief staat, horen deze woordjes ook bij het werkwoordelijk gezegde (bijvoorbeeld: staat te kijken, is aan het afwassen).
Conclusie: Het werkwoordelijk gezegde
Slide 17 - Tekstslide
Terugblik en vooruitblik
Terugblik
Je hebt geleerd hoe je het werkwoordelijk gezegde in een zin kunt vinden.
gegeven wg en geen wg
Vooruitblik
In een volgende les ga je aan de slag met verbanden tussen zinnen en signaalwoorden.