1c 1d met lv

1c 1d met lv
1 / 54
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 54 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

1c 1d met lv

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide


Pak je leesboek en ga lezen.

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Lesprogramma
-Lezen  15 minuten

-Persoonsvorm, onderwerp, werkwoordelijk gezegde
-Lijdend voorwerp

-Vervoegen van de persoonsvorm

-Afsluiting. 

Slide 5 - Tekstslide

Na de les weet ik...

...dat de persoonsvorm een kameleon is. 
...hoe ik de persoonsvorm, het onderwerp, het werkwoordelijk gezegde en het lijdend voorwerp kan vinden. 
...hoe ik de persoonsvorm kan vervoegen.

Slide 6 - Tekstslide


Pak je leesboek en ga lezen.
We gaan in de les Nederlands niet meer naar de bibliotheek. Zorg dat je boek is verlengd en zorg dat je een leuk boek hebt. 

Slide 7 - Tekstslide

Lesprogramma
-Lezen 15 minuten

-Persoonsvorm, onderwerp, werkwoordelijk gezegde
-Lijdend voorwerp
-Vervoegen van de persoonsvorm
-Afsluiting. 










Slide 8 - Tekstslide

Opdracht
Grammatica: lijdend voorwerp
blz. 214, 215 opdracht 1 t/m 4

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Zinsdelen
-Je vindt de zinsdelen door de volgorde van de zin te veranderen.
-Zoek eerst de persoonsvorm en zet steeds een ander zinsdeel voor de persoonsvorm. 
Een kameleon verandert steeds van kleur. 
Wat is de pv? verandert
Steeds /verandert/ een kameleon /van kleur. 
Van kleur/verandert/een kameleon/ steeds. 

Slide 11 - Tekstslide

a. Zoek de persoonsvorm  b. Zet steeds een ander zinsdeel voor de persoonsvorm. c. Wat zijn de zinsdelen? 
1. In het koninklijke paleis zat een koningin te borduren. 
2. Het was winter en de sneeuw viel langs de ramen.
3. De koningin wilde heel graag een kindje hebben. 
4. Haar grootste wens was een meisje met zwart lang haar.
5. Niet lang daarna ging haar wens in vervulling.  

Slide 12 - Tekstslide

Opdracht nakijken
1. In het koninklijke paleis/ zat/ een koningin /te borduren. 
2. Het /was/ winter/ en /de sneeuw /viel/ langs de ramen.
3. De koningin /wilde /heel graag /een kindje/ hebben. 
4. Haar grootste wens/ was/ een meisje met zwart lang haar.
5. Niet lang daarna /ging/ haar wens/ in vervulling.  

Slide 13 - Tekstslide

d. Wat is het onderwerp? 
1. In het koninklijke paleis/ zat/ een koningin /te borduren. 
2. Het /was/ winter/ en /de sneeuw /viel/ langs de ramen.
3. De koningin /wilde /heel graag /een kindje/ hebben. 
4. Haar grootste wens/ was/ een meisje met zwart lang haar.
5. Niet lang daarna /ging/ haar wens/ in vervulling.  

Slide 14 - Tekstslide

Opdracht nakijken
1. In het koninklijke paleis/ zat/ een koningin /te borduren. 
2. Het /was/ winter/ en /de sneeuw /viel/ langs de ramen.
3. De koningin /wilde /heel graag /een kindje/ hebben. 
4. Haar grootste wens/ was/ een meisje met zwart lang haar.
5. Niet lang daarna /ging/ haar wens/ in vervulling.  

Slide 15 - Tekstslide

e. Wat is het werkwoordelijk gezegde? 
1. In het koninklijke paleis/ zat/ een koningin /te borduren
2. Het /was/ winter/ en /de sneeuw /viel/ langs de ramen.
3. De koningin /wilde /heel graag /een kindje/ hebben. 
4. Haar grootste wens/ was/ een meisje met zwart lang haar.
5. Niet lang daarna /ging/ haar wens/ in vervulling.  

Slide 16 - Tekstslide

Wat is het werkwoordelijk gezegde? 
1. In het koninklijke paleis/ zat/ een koningin /te borduren
2. Het /was/ winter/ en /de sneeuw /viel/ langs de ramen.
3. De koningin /wilde /heel graag /een kindje/ hebben
4. Haar grootste wens/ was/ een meisje met zwart lang haar.
5. Niet lang daarna /ging/ haar wens/ in vervulling.  

Slide 17 - Tekstslide

Maak een zolang mogelijke zin met de volgende woorden:
-moest
-uit
-de kat
-halen
-jongen
-zijn
-ladder
-die
-met
-boom
-een

Slide 18 - Tekstslide

a. Zoek de persoonsvorm  b. Zet steeds een ander zinsdeel voor de persoonsvorm. c. Wat zijn de zinsdelen? 
1. Gisteren ben ik naar de tandarts geweest.
2. De tandarts heeft een mooie praktijk in ons dorp.
3. Hij heeft tien tanden getrokken.
4. Ik wil nu nooit meer naar de tandarts gaan.
5. De tanden liggen nu op de tafel.

Slide 19 - Tekstslide

a. Zoek de persoonsvorm  b. Zet steeds een ander zinsdeel voor de persoonsvorm. c. Wat zijn de zinsdelen? 
1. Gisteren/ ben/ ik/ naar de tandarts/ geweest.
2. De tandarts /heeft /een mooie praktijk/ in ons dorp.
3. Hij/ heeft/ tien tanden /getrokken.
4. Ik/ wil/ nu /nooit meer/ naar de tandarts /gaan.
5. De tanden /liggen/ nu /op de tafel.

Slide 20 - Tekstslide

Lesprogramma
-Lezen  15 minuten

-Persoonsvorm, onderwerp, werkwoordelijk gezegde
-Lijdend voorwerp
-Vervoegen van de persoonsvorm
-Afsluiting. 


Slide 21 - Tekstslide

Opdracht boek: 1c 1d
Bladzijde 238, 239

Slide 22 - Tekstslide

Opdracht boek: 1b
Bladzijde 232, 233

Slide 23 - Tekstslide

Lesprogramma
-Lezen  15 minuten

-Persoonsvorm, onderwerp, werkwoordelijk gezegde
-Lijdend voorwerp
-Vervoegen van de persoonsvorm
-Afsluiting. 


Slide 24 - Tekstslide

Na de les weet ik...

...dat de persoonsvorm een kameleon is. 
...hoe ik de persoonsvorm, het onderwerp, het werkwoordelijk gezegde en het lijdend voorwerp kan vinden. 
...hoe ik de persoonsvorm kan vervoegen.

Slide 25 - Tekstslide

Slide 26 - Tekstslide

De jongen leest een boek. (De jongen leest iets.)

Mijn vriend geeft een boek aan mij. (Mijn vriend geeft iets aan mij.)
Gisteren heb ik mijn potlood uitgeleend.(Gisteren heb ik iets uitgeleend.)

Slide 27 - Tekstslide

2.

Slide 28 - Tekstslide

Lijdend voorwerp
Zou ik jouw telefoonoplader straks even mogen lenen? 

Lenen (zou = pv; zou mogen lenen = werkwoordelijk gezegde)
Wat is het onderwerp? De eerste rol? Ik 
Wat is het lijdend voorwerp? De tweede rol? jouw telefoonoplader

Slide 29 - Tekstslide

Zinsdelen benoemen
Wat is het onderwerp? 
1. Nog steeds bewaren sommige mensen hun spaargeld in een oude sok. 

Wat is het lijdend voorwerp? 
2. De docent heeft zijn winnende staatslot ingewisseld bij de tijdschriftenkiosk. 

Wat is het werkwoordelijk gezegde? 
3. Met een prepaidabonnement wil mevrouw van de Berg haar telefoonkosten beperken. 
 

Slide 30 - Tekstslide

Slide 31 - Tekstslide

Slide 32 - Tekstslide

Slide 33 - Tekstslide

Slide 34 - Tekstslide

Engelse werkwoorden
Hoe schrijf je het volgende werkwoord in de hij-vorm, vt: racen
A
racte
B
racette
C
racde
D
racete

Slide 35 - Quizvraag

Engelse werkwoorden
Hoe schrijf je het volgende werkwoord in de hij-vorm, tt: deleten
A
deletet
B
delet

Slide 36 - Quizvraag

Engelse werkwoorden
Vervoeg op de juiste manier in de persoonsvorm tegenwoordige tijd. Mijn vriendje (skaten)
A
skatet
B
skate
C
skated

Slide 37 - Quizvraag

Engelse werkwoorden:
Hoe schrijf je het volgende werkwoord in de hij-vorm, vt: lunchen
A
lunchte
B
lunchde
C
lunchtte
D
lunchdde

Slide 38 - Quizvraag

Engelse werkwoorden
Vervoeg op de juiste manier in de persoonsvorm verleden tijd : Hij (deleten)
A
deletete
B
delet
C
delette
D
deletette

Slide 39 - Quizvraag

Engelse werkwoorden
Hoe schrijf je het volgende werkwoord in de hij-vorm, vt: timen
A
timde
B
timdde
C
timete
D
timede

Slide 40 - Quizvraag

Engelse werkwoorden

Wat is de juiste spelling?
Voordat ik een date heb gevonden, heb ik al veel ...
A
geswipt
B
geswipet
C
geswiped

Slide 41 - Quizvraag

Engelse werkwoorden
hoe schrijf je het volgende werkwoord in de hij-vorm, vt: barbecueën
A
barbecuedde
B
barbecuede
C
barbecuete
D
barbecuette

Slide 42 - Quizvraag

Engelse werkwoorden
Hoe schrijf je het volgende werkwoord in de hij-vorm, vt: joggen
A
jogde
B
joggete
C
joggte
D
jogte

Slide 43 - Quizvraag

werkwoordspelling
De jongens (begeleiden) gisteren de vrouw naar huis.
A
begeleiden
B
begeleidden
C
begeleidde
D
begeleden

Slide 44 - Quizvraag

werkwoordspelling
Afgelopen weken (besteden) we veel tijd aan werkwoordspelling
A
besteden
B
besteede
C
besteedden
D
besteeden

Slide 45 - Quizvraag

werkwoordspelling
Het gebeur... regelmatig dat men fouten maakt in werkwoordspelling.
A
gebeurd
B
gebeurt
C
gebeurdt
D
gebeurde

Slide 46 - Quizvraag

Werkwoordspelling
Het ene station doet het beter dan het andere, zoals te zien is op een door de NRC (verspreiden) kaart.
A
verspreide
B
verspreidde
C
verspreid
D
verspreidt

Slide 47 - Quizvraag

werkwoordspelling
A
Het hout is opgebrandt.
B
Het hout is opgebrand.

Slide 48 - Quizvraag

Noteer de juiste vorm van de werkwoorden tussen haakjes.
Het kind zocht [huilen] naar zijn moeder.
A
huilend
B
huilent
C
huilende
D
gehuilend

Slide 49 - Quizvraag

Noteer de juiste vorm van de werkwoorden tussen haakjes.
Aan de toelatingseisen van de opleiding wordt niet [tornen].
A
tornend
B
getornd
C
getornt
D
getorneerd

Slide 50 - Quizvraag

Noteer de juiste vorm van de werkwoorden tussen haakjes.
Een belangrijk hoofdstuk was [wijden] aan de unieke koraalformaties.
A
geweten
B
geweid
C
gewijt
D
gewijd

Slide 51 - Quizvraag

Noteer de juiste vorm van de werkwoorden tussen haakjes.
[luisteren] naar dit debat is men geneigd een aantal principiële vragen te stellen.
A
Geluisterd
B
Luisterden
C
Luisterend
D
Luisterent

Slide 52 - Quizvraag

Welke zin is foutloos?
Let op hoofdletters, leestekens en werkwoordspelling
A
Zij zouden wel willen weten wetenschappers te meldden.
B
"Luister jongen, oma had een mooie oude houten linnenkast."
C
Toen de voorzitter weer tot zichzelf gekomen was, kon de vergadering worden voortgezet.
D
De eerste vier maanden van zijn leraarschap, lijkt die docent veel ellende te hebben meegemaakt.

Slide 53 - Quizvraag

Welk woord is goed gespeld?
A
lange afstand raket
B
langeafstandsraket
C
D
langeafstands-raket

Slide 54 - Quizvraag