klas 2 Wat weten jullie nog?

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo t
• Leerjaar 2

Cito

Binnenkort krijgen jullie de Cito-toets.

Hiervoor hoef je niet te leren. 

Laten we kijken wat jullie nog weten.

De bakker bakt een brood
bakt =

1. onderwerp
2. persoonsvorm
3. gezegde
4. lijdend voorwerp

Mijn zusje heeft een euro gestolen.
Mijn zusje =

1. onderwerp
2. persoonsvorm
3. gezegde
4. lijdend voorwerp

Schrijf jij nog altijd zulke mooie verhalen?
zulke mooie verhalen =

1. onderwerp
2. persoonsvorm
3. gezegde
4. lijdend voorwerp

Wanneer mag je moeder weer naar huis?
mag =

1. onderwerp
2. persoonsvorm
3. gezegde
4. lijdend voorwerp

Spelling werkwoord
Hij .................... iedere dag 10 kilometer

1. loopdt
2. lopt
3. loopt
4. loopd

............. jij ook zo blij van de zon?

1. Word
2. Woord
3. Wordt
4. Wort

Je ................... het antwoord in de tekst.

1. vint
2. vind
3. vindt
4. find

De kleuter ................. de zandtaartjes.

1. verdeeld
2. verdeelt
3. verdeeldt
4. verdeel

Werkwoordspelling verleden tijd.
De jongens .............. naar hun coach.

1. rende
2. renden
3. rente
4. renten

Het vliegtuig ................ twee uur te laat.

1. lande
2. landen
3. landden
4. landde

Mijn buren ........................ naar Nijker.

1. verhuiste
2. verhuisde
3. verhuisten
4. verhuisden

Het kleine meisje ........... haar pop in de wieg.

1. legte
2. legten
3. legde
4. legden

De kinderen .................. om de clown.

1. lachde
2. lachte
3. lachden
4. lachten

Welk woord past in de zin?
Ik heb ........... oma lang niet gezien.

1. me
2. m'n
3. mijn
4. mij

Hij heeft .......... eigen mobiel kapot gemaakt.

1. ze
2. me
3. zijn
4. mijn

Wanneer geef je .................. boek terug

1. me
2. mijn
3. m'n
4. ze

................ moeder is altijd te laat.

1. me
2. m'n
3. mijn
4. ze

Ze of hun?
........... hebben .............. boek vergeten

1. hun + hun
2. ze + ze
3. ze + hun
4. hun + ze

............. geven voor ............. vrienden een groot feest.

1. hun + hun
2. hun + ze
3. ze + ze
4. ze + hun

Ik heeft ............. straks ............... fiets terug.

1. jou + jouw
2. jij + je
3. jou + jou
4. je + jou

.......... vriend heeft ................ bedrogen.

1. je + jou
2. jouw + jouw
3. jou + jou
4. je + jouw

Welk rijtje klopt

1. ik begeleid, hij begeleid, wij dreigen
2. ik begeleid, hij begeleidt, wij begeleidden
3. ik begeleid, hij begeleidt, wij begeleiden
4. ik begeleidt, hij begeleidt, wij begeleiden

Zelfstandig naamwoord

werkwoord

lidwoord

bijvoeglijk naamwoord

voorzetsel

De lucht is prachtig blauw.
lucht = een

1. lidwoord
2. zelfstandig naamwoord
3. bijvoeglijk naamwoord
4. werkwoord

De dikke kat slaapt de hele dag.
dikke =

1. zelfstandig naamwoord
2. voorzetsel
3. bijvoeglijk naamwoord
4. werkwoord

Er vliegt een wesp in het lokaal.

een =

1. zelfstandig naamwoord
2. werkwoord
3. bijvoeglijk naamwoord
4. lidwoord

De bange hond kruipt onder de tafel.

onder =

1. zelfstandig naamwoord
2. voorzetsel
3. bijvoeglijk naamwoord
4. werkwoord

Het jongetjes is altijd bang.

is =

1. zelfstandig naamwoord
2. werkwoord
3. bijvoeglijk naamwoord
4. voorzetsel

Heeft zij haar toets goed gemaakt?
heeft =

1. zelfstandig naamwoord
2. voorzetsel
3. bijvoeglijk naamwoord
4. werkwoord

In mijn rugzak zitten mijn boeken, pennen, boterhammen en kauwgom.
In deze zin staan ..... zelfstandige naamwoorden.

1. 2
2. 4
3. 3
4. 5

Vul in:
Hij is groter ........ mijn vader.

1. als
2. als en dan kan allebei
3. dan
4. als en dan is beide fout

Ik hou meer van jou ......... van mijn ouders.

1. als
2. als en dan is beide fout
3. dan
4. als en dan kan allebei

Max Verstappen is 2 keer zo snel ........ zijn tegenstanders.

1. als
2. als en dan kan allebei
3. dan
4. als en dan is allebei fout

Dit shirtje is net zo duur ........... dat van de H&M.

1. als
2. beide fout
3. dan
4. beide goed

Mijn hond is groter ...... die van jou, maar even groot ..... die van de buren.

1. als + als
2. dan + dan
3. als + dan
4. dan + als

hoofdletters

Welke woorden moeten met hoofdletter?
het konijn houdt van brussels lof

1. het
2. het = lof
3. het + konijn
4. het + brussels

amerika heeft momenteel minder coronabesmettingen dan europa.

1. amerika
2. amerika en europa
3. amerika en coronabesmettingen
4. europa

houd jij ook van franse kaas?

1. houd
2. houd + franse + kaas
3. houd + kaas
4. houd + franse

zij vroeg: ga je mee naar amsterdam

1. zij
2. zij + ga + amsterdam
3. zij + amsterdam
4. zij + ga