Grammatica zd les 1: Persoonsvorm, zinsdeelstreepjes en onderwerp

Welkom klas 2
Volg het stappenplan, dan maken we er een goede les van.
Stap 1: Doe de telefoon in de telefoontas.
Stap 2: Pak je boek, leesboek, schrift en Chromebook(dicht)
Stap 3: Beantwoord de volgende vraag in je schrift: Noteer de persoonsvorm: Waar staat de Eiffeltoren?
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Welkom klas 2
Volg het stappenplan, dan maken we er een goede les van.
Stap 1: Doe de telefoon in de telefoontas.
Stap 2: Pak je boek, leesboek, schrift en Chromebook(dicht)
Stap 3: Beantwoord de volgende vraag in je schrift: Noteer de persoonsvorm: Waar staat de Eiffeltoren?

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoelen
  • Ik kan aan het einde van de les de persoonsvorm in een zin vinden.
  • Ik kan aan het einde van de les de zin verdelen in zinsdeelstreepjes.
  • Ik kan aan het einde van de les het onderwerp vinden in een zin 

Slide 2 - Tekstslide

Wat gaan we doen?
  • Lezen
  • Mondelinge overhoring
  • Nakijken woorden in en om het huis deel 2
  • Persoonsvorm, zinsdeelstreepjes en het onderwerp vinden.
  • Huiswerk: Opdracht 1 en 2 De brug online + leren woordenlijsten helemaal

Slide 3 - Tekstslide

Tijd om te lezen
timer
10:00

Slide 4 - Tekstslide

Mondelinge overhoring
Welke leerlingen zijn aan de beurt voor een mondelinge overhoring?

Slide 5 - Tekstslide

Nakijken opdrachten huiswerk in en om het huis
1. Portaal                                             
2. Schouw                                           
3. Serre
4. Vliering
5. Spionnetje
6. Plint
7. Portiek
8.  Spouwmuur

Slide 6 - Tekstslide

Overige antwoorden
9. Vestibule                      17. Vitrinekast
10. Veranda                      18. Secretaire
11. Prieel                             19. Plavuis
12. Suite                             20. Vitrage
13. Schuifpui
14. Vlizotrap
15. Sanitair
16. Sifon

Slide 7 - Tekstslide

Noem drie manieren om de persoonsvorm van een zin te vinden

Slide 8 - Open vraag

Wat is de persoonsvorm?
Op school moeten we persoonsvormen vinden bij grammatica.

Slide 9 - Open vraag

De persoonsvorm
Persoonsvorm: De persoonsvorm is altijd een werkwoord.
Hoe vind je de persoonsvorm?
1. De zin in een andere tijd zetten. (tegenwoordige tijd naar verleden tijd en andersom). Het werkwoord dat verandert is de persoonsvorm.
2. De zin van getal veranderen. (Van enkelvoud naar meervoud en andersom). Het werkwoord dat verandert is de persoonsvorm.
3. De zin vragend maken. Het eerste werkwoord komt vooraan.
Let op: Vraagwoorden als wanneer, waar, waarom, hoe etc . zijn geen persoonsvormen!

Slide 10 - Tekstslide


Noteer de persoonsvorm.
In een safaripark lopen de dieren vrij rond. 

Slide 11 - Open vraag

De persoonsvorm is altijd een werkwoord.
Wat is de persoonsvorm in deze zin:

Ben jij er ooit geweest?

Slide 12 - Open vraag

Zet zinsdeelstreepjes. Na deze les begrijp ik de grammatica een stuk beter!

Slide 13 - Open vraag

Uitleg zinsdeelstreepjes
Zinsdelen: groep woorden die bij elkaar hoort.
Hoe weet je of een woord/groep woorden een zinsdeel is of niet?

Stap 1: Zoek de persoonsvorm. Voor en achter de persoonsvorm moeten streepjes staan.
Stap 2: Alles wat voor de persoonsvorm staat is een zinsdeel. 
Stap 3: Doe de zinsdeelproef: Zet een woord voor de persoonsvorm neer en kijk of de zin nog loopt. Is de zin goed? Dan komt er een streepje achter.

Slide 14 - Tekstslide

Voorbeeld: Mijn vader heeft vorige week een mooie auto gekocht
Stap 1 = pv = heeft
Mijn vader/heeft/vorige week een  mooie auto gekocht.
Stap 2= Alles voor de pv is 1 zinsdeel.
Mijn vader/heeft/vorige week een mooie auto gekocht.
Stap 3= Zinsdeelproef. (Is 'vorige' wel of niet een zinsdeel)
Vorige/ heeft/ mijn vader/ week een mooie auto gekocht. 
Deze zin loopt niet, dus er moet nog wat bij.
Vorige week/ heeft/ mijn vader/ een mooie auto gekocht. (Dat klopt wel = ZD)

Slide 15 - Tekstslide

Oefenen: zet de zin in zinsdeelstreepjes: De vader van mijn opa heeft vroeger in Spanje gewoond.
(Let op hoofdletters en leestekens)

Slide 16 - Open vraag

Oefenen: Wanneer ga jij dat aan mijn moeder vertellen?
Let op hoofdletters en leestekens

Slide 17 - Open vraag

Het onderwerp
Het onderwerp is de doener. Dat kan een mens, dier of ding zijn.
Hoe vind je het onderwerp? Er zijn twee manieren:
  1. Stel de vraag: Wie of wat + persoonsvorm (niet meer)? Het antwoord op die vraag is het onderwerp.
  2. Veranderen van getal: Van enkelvoud naar meervoud of andersom. Het woord dat verandert is het onderwerp.

Slide 18 - Tekstslide

Voorbeeld
Zin: De vader van mijn opa heeft in Spanje gewoond.
Pv= heeft
Zinsdelen = De vader van mijn opa/ heeft/ in Spanje/ gewoond.

Manier 1: Wie heeft = de vader van mijn opa.
Manier 2: De vaders van mijn opa's hebben in Spanje gewoond. = De vader van mijn opa.

Slide 19 - Tekstslide

Opdracht 3
Noteer het onderwerp van de volgende zin

Mijn vriend heeft me vanmorgen thuis opgehaald.




Grammatica

Slide 20 - Open vraag

Huiswerk
Maken online: De Brug opdracht 1 en 2 --> Grammatica zinsdelen les 1. 
Leren: Woordenlijst helemaal

Slide 21 - Tekstslide

Volgende les
Oefentoets woordenschat

Slide 22 - Tekstslide