KERN paragraaf 29 Onregelmatige en Engelse werkwoorden

Lezen
timer
15:00
1 / 38
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 38 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.

time-iconLesduur is: 80 min

Onderdelen in deze les

Lezen
timer
15:00

Slide 1 - Tekstslide

Planning
- lezen
- Herhalen paragraaf 29
- Nakijken paragraaf 29
- Uitleg paragraaf 20
- Nakijken paragraaf 20

Slide 2 - Tekstslide

Doelen
- Je kent de regels voor het spellen van onregelmatige en Engelse werkwoorden;
- Je kan in een zin een passende vorm van een onregelmatig of Engels werkwoord invullen;
- Je kan bijzonderheden in de spelling van onregelmatige en Engelse werkwoorden uitleggen;
- Je kan zelf zinnen bedenken met onregelmatige en Engelse werkwoorden.

Slide 3 - Tekstslide

Werkwoordspelling
In de eerste periode hebben we stilgestaan bij werkwoordspelling. Hierbij hebben we vooral gekeken naar de persoonsvorm. 




Tegenwoordige tijd
ik ik-vorm
je/jij ik-vorm+t*
hij/zij/het ik-vorm+t
meervoud hele werkwoord
Verleden tijd
enkelvoud ik-vorm +de/te
meervoud ik-vorm +den/ten
*als je/jij achter de persoonsvorm staat, gebruiken we de ik-vorm

Slide 4 - Tekstslide

Onregelmatige werkwoorden
De meeste werkwoorden worden volgens de regels in de vorige sheet vervoegd. Er zijn ook zwakke werkwoorden, die in de verleden tijd van klank veranderen. 

Bij sommige werkwoorden gelden zelfs de regels die voor de tegenwoordige tijd gelden niet; dit zijn onregelmatige werkwoorden: 
hebben, kunnen, mogen, willen, zijn en zullen (zie pagina 118)

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Video

Wat is de juiste spelling van het onregelmatige werkwoord 'hebben'?
A
ik heb, jij hebt, hij hebt, wij hebben
B
ik heeft, jij heeft, hij heeft, wij heven
C
ik heb, jij heeft, hij heeft, wij hebben
D
ik heb, jij hebt, hij heeft, wij hebben

Slide 13 - Quizvraag

Dansen is een
A
Onregelmatig werkwoord
B
Regelmatig werkwoord

Slide 14 - Quizvraag

Wat is de juiste spelling van het onregelmatige werkwoord 'zijn'?
A
ik ben, jij is, hij is, wij bennen
B
ik is, jij is, hij is, wij zijn
C
ik ben, jij bent, hij is, wij zijn
D
ik ben, jij bent, hij bent, wij bennen

Slide 15 - Quizvraag

Hoe weet je of je te maken hebt met een onregelmatig werkwoord?
A
onregelmatige werkwoorden zijn duidelijk herkenbaar.
B
je schrijft de persoonsvorm en het voltooid deelwoord niet volgens de normale regels.
C
een onregelmatig werkwoord komt niet heel regelmatig voor.
D
onregelmatige werkwoorden kunnen alleen in een zin staan.

Slide 16 - Quizvraag

Paragraaf 29 onregelmatige en Engelse werkwoorden
Oefening 1
a vervul, zal
b kan, gun
c wil, tilt
d heeft, wegebt
e mag, krijg
f bent, rent

Slide 17 - Tekstslide

Paragraaf 29 onregelmatige en Engelse werkwoorden
2a.  ik / jij achter de persoonsvorm: hele werkwoord - en
        jij / hij / zij / het: hele werkwoord - en + t
        wij / jullie / zij: hele werkwoord
b. a. Bij het onregelmatige werkwoord verandert de klank.
     b. Bij het onregelmatige werkwoord verandert de klank.
     c. Het onregelmatige werkwoord krijgt geen t op het eind.
    d. Bij het onregelmatige werkwoord wordt de klinker langer en verandert er een medeklinker.
    e. Bij het onregelmatige werkwoord verandert de klank.
    f. Bij het onregelmatige werkwoord is de je-vorm niet af te leiden van het hele werkwoord

Slide 18 - Tekstslide

Paragraaf 29 onregelmatige en Engelse werkwoorden
Oefening 3
Wanneer je een werkwoord in de verleden tijd zet, weet je of het een sterk of zwak werkwoord is.
Bij sterke werkwoorden verandert de klank, bij zwakke werkwoorden blijft de klank hetzelfde.

Slide 19 - Tekstslide

Paragraaf 29 onregelmatige en Engelse werkwoorden
Oefening 4 
a. bezochten (s)
b. mochten (o)
c. toonden (z)
d. pasten (z)
e. namen (s)


f. waren (o)
g. was (o)
h. aanmoedigden (z)
i. konden (o)
j. ging (s)

Slide 20 - Tekstslide

Paragraaf 29 onregelmatige en Engelse werkwoorden

Engelse werkwoorden worden vervoegd als zwakke werkwoorden in het Nederlands. Ze krijgen in de verleden tijd stam plus -de(n).
Voorbeelden:
rugbyde, jogde, tackelde
Als de stam eindigt op een van de medeklinkers uit ‘t kofschip of ‘t fokschaap schrijf je stam +te(n).
Voorbeelden:
faxte, racete




Slide 21 - Tekstslide

Paragraaf 29 onregelmatige en Engelse werkwoorden

Engelse werkwoorden worden vervoegd als zwakke werkwoorden in het Nederlands. Ze krijgen in de verleden tijd stam plus -de(n).

Voorbeelden:
rugbyde, jogde, tackelde





Slide 22 - Tekstslide

Paragraaf 29 onregelmatige en Engelse werkwoorden
Als de stam eindigt op een van de medeklinkers uit ‘t kofschip of ‘t fokschaap schrijf je stam +te(n).

Voorbeelden:
faxte, racete

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Video

Paragraaf 29 onregelmatige en Engelse werkwoorden
8 a.
 tegenwoordige tijd:
ik shine
jij / hij / zij / het shinet
wij / jullie / zij shinen
voltooid deelwoord geshined
onvoltooid deelwoord shinend

Slide 25 - Tekstslide

Paragraaf 29 onregelmatige en Engelse werkwoorden
verleden tijd:
ik / jij / hij / zij / het shinede
wij / jullie / zij shineden

b. Ze worden gespeld als zwakke werkwoorden, omdat hun klank niet verandert in de verleden tijd.

Slide 26 - Tekstslide

Paragraaf 29 onregelmatige en Engelse werkwoorden
Oefening 9 
a. gegoogeld
b. gebasht
c. gepodcast
d. gestreamd
e. freestylet
f. battelt
g partyde
h beatboxend
i rappend
j focuste
k gehugd
l powerwalkte
m gegrooved
n bouncete
o gepartycrasht
p quitten

Slide 27 - Tekstslide

Paragraaf 29 onregelmatige en Engelse werkwoorden
10 a. ‘Deletete’ is goed gespeld, omdat de ik-vorm ‘delete’ is en er bij de verleden tijd -te bijkomt.
‘Downloade’ is niet goed gespeld, omdat de ik-vorm ‘download’ is en er bij de verleden tijd -de bij moet.
b. ‘Gerelaxt’ is goed gespeld, omdat de ik-vorm ‘relax’ is en de x in het ’t sexy fokschaapje zit.
‘Gesnoozet’ is fout gespeld, omdat de ik-vorm ‘snooze’ is en de z niet in het ’t sexy fokschaapje zit  (het voltooid deelwoord krijgt dus een d).

Slide 28 - Tekstslide

Slide 29 - Link

Paragraaf 20 Persoonsvorm en onderwerp
-Je weet wat de kenmerken en functie van de persoonsvorm en het onderwerp zijn in een zin.
- Je kan in een zin bepalen wat de persoonsvorm en het onderwerp zijn.
- Je kan bijzonderheden met de persoonsvorm en het onderwerp in een gegeven zin aanwijzen en uitleggen.
- Je kan zelf nieuwe voorbeelden vinden of bedenken van zinnen die bijzonderheden hebben met de persoonsvorm of het onderwerp.

Slide 30 - Tekstslide

Slide 31 - Video

Slide 32 - Link

Paragraaf 20 Persoonsvorm en onderwerp
1 a Persoonsvorm: zag. De zin staat in de verleden tijd. Het onderwerp is enkelvoud.
b Persoonsvorm: valt. De zin staat in de tegenwoordige tijd. Het onderwerp is enkelvoud.
c Persoonsvorm: moeten. De zin staat in de tegenwoordige tijd. Het onderwerp is meervoud.
d Persoonsvorm: werd. De zin staat in de verleden tijd. Het onderwerp is enkelvoud.
e Persoonsvorm: verlaagt. De zin staat in de tegenwoordige tijd. Het onderwerp is enkelvoud.
f Persoonsvorm: hebben. De zin staat in de tegenwoordige tijd. Het onderwerp is meervoud.
g Persoonsvorm: doe. De zin staat in de tegenwoordige tijd. Het onderwerp is enkelvoud.
h Persoonsvorm: verpestte. De zin staat in de verleden tijd. Het onderwerp is enkelvoud. 

Slide 33 - Tekstslide

Paragraaf 20 Persoonsvorm en onderwerp
2 vetgedrukt = persoonsvorm
a In deze gemeente / rijdt / de helft van de bewoners / in een Volvo.
b Zestig journalisten uit twaalf landen / onderzochten / maandenlang / het Europese voetbal.
c In totaal / bevat / dit pakket / twee kilo kaas.
d De Grieken / zijn / erg goed / in groenteschotels.
e De populaire animatieserie Buurman en Buurman / viert / haar veertigste verjaardag.
f De Nederlandse estafetteploeg / heeft / in Canada / zilver / gewonnen.
g In Brazilië / graven / rovers / een tunnel van 600 meter naar de bank.
h Via een oproep op Facebook / hebben / we / onze vermiste kat / teruggevonden.

Slide 34 - Tekstslide

Paragraaf 20 Persoonsvorm en onderwerp
Oefening 3
a Ik heb geen idee!
b Ga allemaal aan de kant!
c Ik wil twee koffie en een cola, alstublieft.

Slide 35 - Tekstslide

Paragraaf 20 Persoonsvorm en onderwerp
6 a Persoonsvorm: warmt. Onderwerp: De aarde. Het onderwerp is enkelvoud.
b Persoonsvorm: heeft. Onderwerp: de politie. Het onderwerp is enkelvoud.
c Persoonsvorm: werden. Onderwerp: De data. Het onderwerp is meervoud.
d Persoonsvorm: zijn. Onderwerp: De hersenen van dementerenden. Het onderwerp is meervoud.
e Persoonsvorm: maakt. Onderwerp: Een groot deel van de vluchtelingen. Het onderwerp isenkelvoud.

Slide 36 - Tekstslide

Paragraaf 20 Persoonsvorm en onderwerp
f Persoonsvorm: gooide. Onderwerp: Een massa voetbalsupporters. Het onderwerp is enkelvoud.
g Persoonsvorm: is. Onderwerp: Zijn verzameling oldtimers. Het onderwerp is enkelvoud.
h Persoonsvorm: is. Onderwerp: het gemiddeld aantal kinderen per vrouw. Het onderwerp is enkelvoud.
i Persoonsvorm: blijken. Onderwerp: De kleinere stenen van Stonehenge. Het onderwerp is meervoud.
j Persoonsvorm: zijn. Onderwerp: alle musea. Het onderwerp is meervoud.

Slide 37 - Tekstslide

Paragraaf 20 Persoonsvorm en onderwerp
7 a Zowel het onderwerp als de persoonsvorm ontbreken.
b De persoonsvorm ontbreekt.
c Het onderwerp ontbreekt.
d Zowel het onderwerp als de persoonsvorm ontbreken.

Slide 38 - Tekstslide