LJ3 TV H1-2-3

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo k
• Leerjaar 3

Voorbereiding toets

Taalverzorging H1 - H2 - H3

Leestekens

Wat moet je weten;

• Wanneer en hoe zet ik een komma?
• Hoe schrijf ik een citaat?

Welke leestekens
ken jij?

Wanneer gebruik je een komma?

• Tussen 2 persoonsvormen
• VOOR voegwoorden
• Tussen delen van een opsomming

Wanneer zet je een komma?
(er zijn 3 antwoorden goed)

1. Tussen twee persoonsvormen
2. Voor voegwoorden zoals omdat, maar, want
3. Tussen delen van een opsomming
4. Bij een citaat

Welke komma is goed geplaatst?

1. Ik ga naar huis, want ik heb geen zin meer.
2. Ik ga naar huis want, ik heb geen zin meer.

Wat is een citaat?

1. Een moeilijk woord
2. Iets wat iemand zegt en je letterlijk overneemt
3. Een ander woord voor inleiding
4. Iets wat iemand alleen maar kan roepen

Hoe schrijf je een citaat?

Een citaat is iets wat iemand zegt.

Dat wat diegene zegt, zet je tussen "..." en die zin begint met een hoofdletter

Welk citaat is goed geschreven?

1. De docent vroeg heb je er zin in?
2. De docent: "vroeg heb je er zin in?
3. De docent vroeg: "Heb je er zin in?"
4. De docent vroeg: "heb je er zin in?"

Welk citaat is goed geschreven?

1. Heb je er zin in vroeg de docent
2. "Heb je er zin in", vroeg de docent.
3. "Heb je er zin in vroeg de docent"
4. heb je er zin in vroeg de docent

Welke zin is goed geschreven.

1. De docent zei dat ik mijn boek moest pakken.
2. De docent zei:" Dat ik mijn boek moest pakken."
3. De docent:" Zei dat ik mijn boek moest pakken.
4. "De docent zei": dat ik mijn boek moest pakken.

Werkwoordspelling

Gebruik je schema op bladzijde 200 ter voorbereiding op je toets!

De persoonsvorm (PV)

• Hier draait alles om!
• Is een werkwoord
• Kun je vinden door de zin in een andere tijd te zetten, de PV verandert dan
• Hoort bij het onderwerp (onderwerp = wie/wat + de pv)
• Enkelvoud of meervoud -> ik/jij erachter = stam, hij/zij/het = stam+t, wij/zij = hele werkwoord. 
• Is het onderwerp enkelvoud, dan is de PV ook enkelvoud
• Let op bij de verleden tijd -> het verschil tussen sterke en zwakke ww

Ik (VINDEN- tt) je leuk
Hij (VINDEN - tt) je leuk
Wij (VINDEN - tt) je leuk

1. Ik vind je leuk Hij vind je leuk Wij vinden je leuk
2. Ik vindt je leuk Hij vindt je leuk Wij vindt je leuk
3. Ik vind je leuk Hij vindt je leuk Wij vinden je leuk
4. Ik vinden je leuk Hij vind je leuk Wij vinden je leuk

Ik (VINDEN- vt) je leuk
Hij (VINDEN - vt) je leuk
Wij (VINDEN - vt) je leuk

1. Ik vond je leuk Hij vondt je leuk Wij vonden je leuk
2. Ik vondt je leuk Hij vondt je leuk Wij vondt je leuk
3. Ik vond je leuk Hij vondt je leuk Wij vonden je leuk
4. Ik vond je leuk Hij vond je leuk Wij vonden je leuk

Ik (werken - tt) graag alleen
Hij (werken-tt) graag alleen
Wij (werken - tt) graag alleen

1. Ik werk graag alleen Hij werk graag alleen Wij werken graag alleen
2. Ik werkt graag alleen Hij werkt graag alleen Wij werken graag alleen
3. Ik werk graag alleen Hij werkt graag alleen Wij werken graag alleen
4. Ik werk graag alleen Hij werkt graag alleen Wij werk graag alleen

Ik (werken - vt) graag alleen
Hij (werken - vt) graag alleen
Wij (werken - vt) graag alleen

1. Ik werkte graag alleen Hij werkte graag alleen Wij werken graag alleen
2. Ik werkde graag alleen Hij werkte graag alleen Wij werkden graag alleen
3. Ik werk graag alleen Hij werkt graag alleen Wij werken graag alleen
4. Ik werkte graag alleen Hij werkte graag alleen Wij werkten graag alleen

En nu wat moeilijker....

Uit de zin blijkt of je de tt of de vt moet gebruiken. Als dit niet duidelijk is gebruik je de tt

Schrijf je antwoord met kleine letters (geen hoofdletters)

Gisteren (zijn) ik naar de bioscoop geweest.

Hij (vinden) het echt onzin om dit te maken.

Waarom (worden) jij daar niet goed van?

Jij (worden) de beste van allemaal.

Vroeger (worden) ik heel veel gepest.

Soms (gaan) ik naar de dokter.

Samengestelde zinnen

• Een zin die uit 2 of meerdere zinnen bestaat.
• Je herkent een samengesteld zin aan een voegwoord of een komma (of allebei). Dit voegwoord staat vooraan of in het midden van de zin
• Een samengestelde zin heeft 2 of meerdere persoonsvormen

Welke voegwoorden
ken je?

Ik ga deze toetsen fantastisch maken, want ik heb goed geleerd.

1. Ja
2. Nee

Omdat ik goed geleerd heb, ga ik deze toets goed maken.

1. Ja
2. Nee

We gingen gisteren met de hele familie lekker eten bij de McDonalds.

1. Ja
2. Nee

Persoonsvorm en onderwerp

Als de pv enkelvoud is, is het onderwerp ook enkelvoud

Let dus op of het onderwerp enkelvoud of meervoud is bij woorden als een bus spelers, een kudde dieren, het bestuur

Enkelvoud

Meervoud

De broekriem

De selectie

De spelers

De docenten

De knoopjes van mijn blouse

Het vee

De huisdieren

Het bestuur (hebben/heeft) de beslissing genomen.

1. Hebben
2. Heeft

Die bus met 100 inzitten (is/zijn) verongelukt.

1. Is
2. Zijn

De leerlingen (hebben/heeft) hun best gedaan.

1. hebben
2. heeft

Dat groepje leerlingen (hebben/heeft) het goed gedaan.

1. hebben
2. heeft

Het voltooid deelwoord

Gebruik je als je iets hebt gedaan, het is af (= voltooid)

Je hebt hier altijd een ander werkwoord bij staan (ik heb gegeten -> heb = pv (een ww), gegeten = vd (een ww))

Piet verhuist naar Hillegom

1. PV
2. VD

Piet is naar Hillegom verhuisd.

1. PV
2. VD