Alle theorie

1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavo, havoLeerjaar 1

In deze les zitten 20 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Theorie

Hier vind je alle theorie
- Woordenschat tips
- Hoofdletters
- Leestekens 
- Leesvaardigheid

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Woordenschat: tips
Zinnen maken:
1. Zorg dat je écht weet wat een woord betekent: 
is de uitleg uit het boek onduidelijk? Vraag het aan iemand uit je groepje, zoek op Google of zoek het woord op: www.synoniemen.net
2. Uit de zin moet blijken dat je weet wat het woord betekent: maak de zin dus lang genoeg!

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Extra oefenen

- Via www.cambiumned.nl
- Oefenbladen op Magister in de studiewijzer
- Test jezelf via de link in de studiewijzer


Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoofdletters

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wanneer schrijf je een hoofdletter?

1. Aan het begin van een zin: Ik moet morgen vroeg opstaan
2. Als een zin met een apostrof (') begint, krijgt de eerste letter van het woord daarna de hoofdletter: 's Ochtends moet ik vroeg opstaan.

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wanneer schrijf je een hoofdletter?
3. Eigennamen: 
- personen: Jan Janssen, Piet van den Berg, meneer Van Dijk
- instituten: Voedingscentrum
- merken en bedrijven: Nike, MediaMarkt
- historische gebeurtenissen: de Tweede Wereldoorlog
- feestdagen: Kerstmis, Suikerfeest

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wanneer schrijf je een hoofdletter?

4. Aardrijkskundige namen en afleidingen daarvan: Rotterdam, Nederlands
5. Heilige namen: God, Allah
6. Titels: Alice in wonderland, Spijt!

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wanneer schrijf je GEEN hoofdletter?

1. Bij maanden en dagen: januari, maandag
2. Bij windstreken: noordoosten
3. Bij historische tijdperken: oudheid, middeleeuwen
4. Bij woorden die afgeleid zijn van feestdagen: kerstvakantie

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Leestekens

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Punt (.)
- aan het einde van een zin
- bij een afkorting

Uitroepteken (!)
- bij een uitroep of bevel

Vraagteken (?)
- aan het einde van een vraagzin


Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies




– als je een pauze hoort
   Tja, wanneer schrijf je een komma?

  – bij een opsomming
   We zijn open op maandag, dinsdag en donderdag

– tussen bijvoeglijke naamwoorden
   een prachtige, fantastische, onvergetelijke avond

   – tussen twee persoonsvormen
   Waar hij is, weet niemand.

   – voor- en nadat je iemand aanspreekt
   Hé, pannenkoek, kijk eens uit.




Komma (,)

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Leesvaardigheid

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Structuur van een tekst
Een tekst bestaat vaak uit een inleiding, kern en slot.


Wat is dit ook alweer?

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Tekststructuur
inleiding
onderwerp, aandacht trekken
kern
uitwerking onderwerp, achtergrondinformatie, kernzinnen
slot
samenvatting/conclusie, geen nieuwe informatie!

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 16 - Tekstslide

Vraag 1: bij welke alinea begint de kern?
Vraag 2: bij welke alinea begint het slot?

-> formatief handelen (steek je vinger(s) in de lucht met het goede antwoord)

Vraag 3: wat is de kernzin van alinea 2, 3, 4?
Onderwerp en deelonderwerp
Een tekst heeft natuurlijk altijd een onderwerp. Dit is het thema waar een tekst over gaat. Ook heeft de kern vaak deelonderwerpen (tussenkopjes).


-> Dit is vaak één woord of woordgroep!

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoofdgedachte en onderwerp
  • Het belangrijkste wat er over het onderwerp wordt gezegd is de hoofdgedachte.
  • Dat is wel een hele zin, maar geen vraagzin!
  • De hoofdgedachte vind je meestal in de inleiding of in het slot van de tekst

-> Stel jezelf de vraag:
Wat is het belangrijkste wat er in de hele tekst over het onderwerp wordt gezegd?

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Kernzinnen
Kernzin =
Belangrijkste zin van de alinea
Meestal de eerste of de laatste zin

Rest van de alinea =
voorbeeld, uitleg of toelichting

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Veel succes met leren!

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies