Grammatica zinsdelen (pv/ow/wg/lv/mv) klas 2a 18 oktober 2022

Wat is de persoonsvorm in de zin :
1. Tegenwoordig kan geen mens zonder zijn mobieltje.
1 / 37
volgende
Slide 1: Open vraag

In deze les zitten 37 slides, met interactieve quizzen.

Onderdelen in deze les

Wat is de persoonsvorm in de zin :
1. Tegenwoordig kan geen mens zonder zijn mobieltje.

Slide 1 - Open vraag

Wat is de persoonsvorm in de zin :
2. Desondanks hebben veel mensen een probleem met die telefoons.

Slide 2 - Open vraag

Wat is de persoonsvorm in de zin :
3. Ze vinden een telefoongesprek in veel situaties ongepast.

Slide 3 - Open vraag

Wat is de persoonsvorm in de zin :
4. Je mag bijvoorbeeld niet met anderen bellen tijdens een trouwplechtigheid.

Slide 4 - Open vraag

Wat is de persoonsvorm in de zin :
5. Bij het huwelijk van haar broer had Ellen haar telefoon niet uitgezet.

Slide 5 - Open vraag

Wat is de persoonsvorm in de zin :
6. Het apparaat rinkelde luid tijdens zijn jawoord.

Slide 6 - Open vraag

Wat is de persoonsvorm in de zin :
7. In Duitsland lette een boer laatst onvoldoende op.

Slide 7 - Open vraag

Wat is de persoonsvorm in de zin :
8. Hij maakte met zijn tractor een verkeerde beweging.

Slide 8 - Open vraag

Wat is de persoonsvorm in de zin :
9. De lading mest viel uit de kantelende aanhanger.

Slide 9 - Open vraag

Wat is de persoonsvorm in de zin :
10. Precies naast de aanhanger reden een vader en zijn dochter in hun cabriolet.

Slide 10 - Open vraag

Wat is de persoonsvorm in de zin :
11. Die twee kregen de hele lading over zich heen.

Slide 11 - Open vraag

Wat is de persoonsvorm in de zin :
12. Een dag later verscheen een artikel in de plaatselijke krant.

Slide 12 - Open vraag

Wat is het onderwerp in de zin :
13. Tegenwoordig kan geen mens zonder zijn mobieltje.

Slide 13 - Open vraag

Wat is het onderwerp in de zin :
14. Desondanks hebben veel mensen een probleem met die telefoons.

Slide 14 - Open vraag

Wat is het onderwerp in de zin :
15. Ze vinden een telefoongesprek in veel situaties ongepast.

Slide 15 - Open vraag

Wat is het onderwerp in de zin :
16. Je mag bijvoorbeeld niet met anderen bellen tijdens een trouwplechtigheid.

Slide 16 - Open vraag

Wat is het onderwerp in de zin :
17. Bij het huwelijk van haar broer had Ellen haar telefoon niet uitgezet.

Slide 17 - Open vraag

Wat is het onderwerp in de zin :
18. Het apparaat rinkelde luid tijdens zijn jawoord.

Slide 18 - Open vraag

Wat is het onderwerp in de zin :
19. In Duitsland lette een boer laatst onvoldoende op.

Slide 19 - Open vraag

Wat is het onderwerp in de zin :
20. Hij maakte met zijn tractor een verkeerde beweging.

Slide 20 - Open vraag

Wat is het onderwerp in de zin :
21. De lading mest viel uit de kantelende aanhanger.

Slide 21 - Open vraag

Wat is het onderwerp in de zin :
22. Precies naast de aanhanger reden een vader en zijn dochter in hun cabriolet.

Slide 22 - Open vraag

Wat is het onderwerp in de zin :
23. Die twee kregen de hele lading over zich heen.

Slide 23 - Open vraag

Wat is het onderwerp in de zin :
24. Een dag later verscheen een artikel in de plaatselijke krant.

Slide 24 - Open vraag

Wat is het werkwoordelijk gezegde in de zin :
25. Tegenwoordig kan geen mens zonder zijn mobieltje.

Slide 25 - Open vraag

Wat is het werkwoordelijk gezegde in de zin :
26. Desondanks hebben veel mensen een probleem met die telefoons.

Slide 26 - Open vraag

Wat is het werkwoordelijk gezegde in de zin :
27. Ze vinden een telefoongesprek in veel situaties ongepast.

Slide 27 - Open vraag

Wat is het werkwoordelijk gezegde in de zin :
28. Je mag bijvoorbeeld niet met anderen bellen tijdens een trouwplechtigheid.

Slide 28 - Open vraag

Wat is het werkwoordelijk gezegde in de zin :
29. Bij het huwelijk van haar broer had Ellen haar telefoon niet uitgezet.

Slide 29 - Open vraag

Wat is het werkwoordelijk gezegde in de zin :
30. Het apparaat rinkelde luid tijdens zijn jawoord.

Slide 30 - Open vraag

Wat is het werkwoordelijk gezegde in de zin :
31. In Duitsland lette een boer laatst onvoldoende op.

Slide 31 - Open vraag

Wat is het werkwoordelijk gezegde in de zin :
32. Hij maakte met zijn tractor een verkeerde beweging.

Slide 32 - Open vraag

Wat is het werkwoordelijk gezegde in de zin :
33. De lading mest viel uit de kantelende aanhanger.

Slide 33 - Open vraag

Wat is het werkwoordelijk gezegde in de zin :
34. Precies naast de aanhanger reden een vader en zijn dochter in hun cabriolet.

Slide 34 - Open vraag

Wat is het werkwoordelijk gezegde in de zin :
35. Die twee kregen de hele lading over zich heen.

Slide 35 - Open vraag

Wat is het werkwoordelijk gezegde in de zin :
36. Een dag later verscheen een artikel in de plaatselijke krant.

Slide 36 - Open vraag

Wat is het gekleurde woord :
37. Een dag later verscheen een artikel in de plaatselijke krant.
A
zelfstandig naamwoord
B
werkwoord
C
voorzetsel
D
bijvoeglijk naamwoord

Slide 37 - Quizvraag