a) Consumptiegoederen zijn bedoeld voor persoonlijk gebruik, terwijl industriële goederen gebruikt worden voor productie. b) Hybride goederen combineren kenmerken van zowel consumptie- als industriële goederen. c) Duurzame goederen gaan lang mee. d) Voorbeelden van niet-duurzame goederen zijn voedsel en cosmetica.