Katern 3 hoofdstuk 2 marktfalen

Hoofdstuk 2 Marktfalen
1 / 38
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 38 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Hoofdstuk 2 Marktfalen

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Link

Wat is het 'consumentensurplus'?
A
Wat mensen meer bereid zijn te betalen dan ze moeten betalen
B
Dat de prijs van producten hoger is dan de betalingsbereidheid
C
Consumenten zijn niet bereid om het product te kopen
D
De hoogste prijs waarvoor een consument het product wil kopen

Slide 3 - Quizvraag

Wat gebeurt er met het consumentensurplus bij een prijsdaling
A
Die zal afnemen
B
Die zal toenemen
C
Die blijft gelijk
D
die verdwijnt

Slide 4 - Quizvraag

Welke kleur heeft het consumentensurplus?
A
Groen
B
Blauw
C
Rood
D
Geel

Slide 5 - Quizvraag

3.28 Het producentensurplus van één producent is
A
De prijs die de producent ontvangt voor het product.
B
De waarde van alle producten die hij kan verkopen.
C
De prijs die aan de producent wordt betaald min de prijs die hij minimaal wilt ontvangen.
D
De waarde van de opofferingskosten van de producent.

Slide 6 - Quizvraag

Welke afbeelding is een goede weergave van het producentensurplus?
A
B

Slide 7 - Quizvraag

maken opdracht 9 
  • Je krijgt hier 7 minuten de tijd voor daarna gaan we deze opdracht nakijken.
  • Ben je klaar met deze opdracht dan lees je blz. 58 t/m 60 en onderstreep de belangrijkste zaken. 

Slide 8 - Tekstslide

Maken opdracht 1 t/m 10

Slide 9 - Tekstslide

Totale surplus = Het surplus van consumenten en producenten samen.
Alleen de aanbieders die de producten voor de evenwichtsprijs op de markt brengen kunnen verkopen. (productie vindt plaats bij de meest efficiënte aanbieders.
De producten komen terecht bij de kopers waarvan de betalingsbereidheid hoger of gelijk is aan de evenwichtsprijs.
Perfecte markt= doelmatigheid van de markt maximaal

Slide 10 - Tekstslide

minder doelmatigheid
  • bij marktmacht; een partij heeft zoveel macht dan hij zelf de prijs kan bepalen.
  • Welke marktvormen kunnen zelf de prijs bepalen?
  • Bij marktmacht kunnen aanbieders zelf de prijs bepalen en daardoor stijgt het producentensurplus en daalt het consumentensurplus.  Het totale surplus neemt af omdat er minder goederen en diensten worden verkocht.

Slide 11 - Tekstslide

samen lezen blz. 65 en 66

Slide 12 - Tekstslide

Nakijken 1 t/m 10
Maken opdracht 11 t/m 16

Slide 13 - Tekstslide

paragraaf 2.2 De overheid grijpt in.

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Link

minimumprijzen
Als een markt niet optimaal werkt dan kan de overheid ingrijpen.
Ingrijpen door minimumprijzen in te stellen dan bescherm je de aanbieders.
Ingrijpen - meer aanbod dan vraag- aanbodoverschot- overheid moet overschot opkopen- opgekochte producten worden vernietigd of voor dumpprijzen in het buitenland verkocht.
De consument betaald een hogere prijs op de markt.

Slide 16 - Tekstslide

Aanbodoverschot dat is het verschil tussen de gevraagde en aangeboden hoeveelheid bij de minimumprijs

Slide 17 - Tekstslide

aanbodoverschot beperken door productiequotum
productiequotum: Is een maximale hoeveelheid die geproduceerd mag worden van een product.

Slide 18 - Tekstslide

maximumprijs
  • bij instellen maximumprijs huur sociale woningbouw.
  • door maximumprijzen ontstaat er een aanbodtekort.
  • de overheid heeft geen extra kosten
  • langere wachttijden bij de huurwoningen. 

Slide 19 - Tekstslide

maken opdracht 18 t/m 27

Slide 20 - Tekstslide

Wat kan de overheid doen als de markt niet optimaal werkt?

Slide 21 - Open vraag

Wat is een productiequotum?

Slide 22 - Open vraag

Wanneer kan de overheid een productiequotum instellen?

Slide 23 - Open vraag

Bij het instellen van een maximumprijs ontstaat er een aanbodtekort of overschot?

Slide 24 - Open vraag

Bespreken opdracht 22 

Slide 25 - Tekstslide

2.3 De overheid stuurt

Slide 26 - Tekstslide

Als de overheid een product wil afremmen dan stellen ze ..... in

Slide 27 - Open vraag

Als de overheid een product wil stimuleren dan stellen ze ...... in.

Slide 28 - Open vraag

Wat doet de overheid met die externe effecten?
  • De positieve externe effecten stimuleren en negatieve externe effecten afremmen. 
  • Dit doen ze doormiddel van subsidies en accijns. 
  • Bijvoorbeeld accijns op alcohol. 
  • Subsidie op zonnepanelen. 

Slide 29 - Tekstslide

Accijns
  • Accijns is een andere vorm van het heffen van belasting dan btw.
  • Btw is een percentage van de verkoopprijs
  • Accijns is een vast bedrag
  • Bij accijns zullen aanbieders de prijs bij iedere hoeveelheid met het accijnsbedrag verhogen. De aanbodlijn verschuift naar boven  (zie figuur 22)

Slide 30 - Tekstslide

Subsidie
  • Om producenten te stimuleren verstrekt de overheid subsidies (zonnepanelen)
  • Bij subsidie zal bij iedere hoeveelheid de verkoopbereidheid van aanbieders toenemen. De aanbodlijn verschuift door subsidie naar beneden (zie figuur 23)

Slide 31 - Tekstslide

Maken opdracht 31 t/m 36

Slide 32 - Tekstslide

Lees zelf blz. 84.

Slide 33 - Tekstslide

2.4 Arbeidsmarkt

Slide 34 - Tekstslide

Slide 35 - Tekstslide

Waarom stijgt de participatiegraad in Nederland vanaf jaren 80 (Blz. 92 belangrijk)

Slide 36 - Tekstslide

Slide 37 - Video

Enquête
Huiswerk 42 t/m 44
46, 47, 49, 50, 53, 54, 55, 56

Slide 38 - Tekstslide