Gastles pillen

Gastles pillen
1 / 35
volgende
Slide 1: Tekstslide
ExpansioMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 35 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Gastles pillen

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Drugs 
 
  Drugs   

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Stel je voor:
 een stukje papier  met stippen van verschillende kleuren die we in een bakje water zetten. 

Sommige stippen blijven bijna op hun plek. Andere stippen gaan met water mee omhoog. Hoe ver een stip omhoog gaat, hangt af van hoe graag die stip het papier of het water leuk vindt.

Als de stip liever bij het papier blijft, dan zeggen we dat die “affiniteit” heeft voor het papier. '

Als de stip liever bij het water wil zijn, dan heeft die “affiniteit” voor het water.

Slide 7 - Tekstslide

Polariteit
stel je voor dat sommige stippen waterdruppels leuk vinden en andere niet. 

Polariteit betekent hoe graag iets van water houdt.

Als een stip veel van water houdt, zeggen we dat die een hoge polariteit heeft en graag met het water omhoog gaat. Als de stip niet zo van water houdt, zeggen we dat die lage polariteit heeft en meer bij het papier blijft. Dit wordt ook wel apolair genoemd.

Dus, de polariteit is als een voorkeur: sommige stippen willen graag met het water reizen, en sommige willen liever blijven waar ze zijn en zijn apolair.

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

Rf-waarde
De Rf-waarde kun je berekenen met:          (in centimeters).



Rf-waarde
BA
  • Hoe hoger de Rf-waarde, hoe beter de stof was opgelost in de loopvloeistof (mobiele fase).
     
  • Hoe lager de Rf-waarde hoe beter de stof hecht aan het papier
    (stationaire fase).

Slide 13 - Tekstslide

Rf-waarde

Slide 14 - Tekstslide

Rf-waarde
Door de Rf -waarde te gebruiken, kun je verschillende stoffen identificeren en ze met andere monsters vergelijken!

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Tekstslide

Vragen

Slide 23 - Tekstslide

Wat betekent polariteit in de context van chemische stoffen?
A
Hoe snel een stof oplost
B
Hoeveel een stof van water houdt
C
De kleur van een stof
D
De geur van een stof

Slide 24 - Quizvraag

Wat is affiniteit?
A
Hoeveel energie een stof heeft
B
Hoe graag een stof aan iets anders plakt
C
Hoeveel kleur een stof heeft
D
Hoeveel lucht een stof bevat

Slide 25 - Quizvraag

In chromatografie, wat bepaalt hoe ver een stof zich verplaatst?
A
De grootte van de stof
B
De temperatuur van de omgeving
C
De polariteit van de stof en de vloeistof
D
De kleur van de stof

Slide 26 - Quizvraag

Wat gebeurt er met polaire stoffen in een polaire vloeistof tijdens chromatografie?
A
Ze bewegen langzaam
B
Ze bewegen niet
C
Ze bewegen snel
D
Ze veranderen van kleur

Slide 27 - Quizvraag

Wat is een voorbeeld van een apolaire stof?
A
water
B
zout
C
olie
D
suiker

Slide 28 - Quizvraag

Wat is een kenmerk van apolaire stoffen?
A
Ze lossen goed op in water
B
Ze houden niet van water
C
Ze zijn altijd gasvormig
D
Ze zijn altijd vloeibaar

Slide 29 - Quizvraag

Waarom is chromatografie nuttig bij het analyseren van vervuilde drugs?
A
Het maakt stoffen zichtbaar
B
Het scheidt verschillende stoffen in een mengsel
C
Het verhoogt de temperatuur van de stoffen
D
Het verandert de kleur van de stoffen

Slide 30 - Quizvraag

Bij TLC worden stoffen gescheiden op basis van:
A
Hun kleur
B
Hun polariteit en affiniteit
C
Hun gewicht
D
Hun temperatuur

Slide 31 - Quizvraag

Bij het scheiden van vervuilde drugs met TLC, wat wil je vooral achterhalen?
A
De smaak van de drugs
B
De aanwezigheid van ongewenste stoffen
C
De kleur van de verpakking
D
De prijs van de drugs

Slide 32 - Quizvraag

Wat gebeurt er met een stof met een hoge affiniteit voor het papier tijdens TLC?
A
Het gaat snel omhoog
B
Het blijft dicht bij de startlijn
C
Het verdampt
D
Het verandert van kleur

Slide 33 - Quizvraag

Welke van de volgende uitspraken is waar over polariteit?
A
Hoe polairer een stof is, hoe meer deze van water houdt.
B
Alle stoffen zijn even polair.
C
Apolaire stoffen zijn altijd vloeibaar
D
Polariteit heeft niets te maken met affiniteit.

Slide 34 - Quizvraag

Planning

Slide 35 - Tekstslide