In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 120 min
Onderdelen in deze les
9.1 Reactiesnelheid
Slide 1 - Tekstslide
9.1 Reactiesnelheid
Er zijn 5 factoren die invloed hebben op de reactiesnelheid. Welke zijn dit? Drie van deze factoren kun je op microniveau verklaren met het botsende deeltjes model. Welke zijn dit?
Slide 2 - Tekstslide
9.1 Reactiesnelheid
Bij een experiment kun je meten hoe de concentratie van een stof verandert in de tijd. Uit deze diagrammen kun je de reactiesnelheid op 1 tijdstip of de gemiddelde reactiesnelheid van de gehele reactie berekenen
Slide 3 - Tekstslide
9.1 Reactiesnelheid
De reactiesnelheid wordt uitgedrukt als
"het aantal mol stof dat per Liter in 1 seconde verdwijnt"
en heeft als eenheid "mol per Liter per seconde":
of mol/L/s
molL−1s−1
Slide 4 - Tekstslide
Grafiek
Als je in een grafiek de verandering van de concentratie (y-as) uitzet tegen de tijd (x-as), dan is de helling van de grafiek gelijk aan de reactiesnelheid
Slide 5 - Tekstslide
Reactiesnelheid berekenen uit een grafiek
Slide 6 - Tekstslide
De reactiesnelheid kan op verschillende manieren worden gevraagd. Hier zie je manier 1:
Slide 7 - Tekstslide
De reactiesnelheid kan op verschillende manieren worden gevraagd. Hier zie je manier 2:
Slide 8 - Tekstslide
De reactiesnelheid kan op verschillende manieren worden gevraagd. Hier zie je manier 2:
Slide 9 - Tekstslide
We bekijken de berekening aan de hand van de vorming van ammoniak uit waterstof en stikstof
VOORBEELD
Slide 10 - Tekstslide
Eerlijk vergelijken
Een reactie verloopt maar met één snelheid. Maar in de grafiek hiernaast zie je dat de grafiek voor elke stof een andere helling heeft. Dat komt door de molverhouding waarin de stoffen reageren: waterstof verdwijnt 3x zo snel als ammoniak ontstaat.
Slide 11 - Tekstslide
Daarom moet je bij het berekenen van de reactiesnelheid rekening houden met de molverhouding. Je berekent de snelheid per 1 mol stof. Je deelt dus door de coëfficiënt.
VOORBEELD
Slide 12 - Tekstslide
Wat is een effectieve botsing?
A
Een botsing van deeltjes waarbij geen reactie plaats vindt.
B
Elke botsing van deeltjes.
C
Een botsing van deeltjes die een reactie laat plaatsvinden.
D
Een botsing van deeltjes waarbij de kern splijt.
Slide 13 - Quizvraag
Welk van de vijf methoden om reactiesnelheid te beïnvloeden kan worden verklaard met het botsende deeltjes model?
A
Verdelingsgraad en katalysator
B
Soort stof, concentratie en temperatuur
C
Alle vijf de methodes kunnen worden verklaard met het botsende deeltjesmodel
D
Verdelingsgraad, concentratie en temperatuur
Slide 14 - Quizvraag
Vaak verloopt een reactie aan het begin sneller dan aan het einde, hoe kan dit?
A
De katalysatorconcentratie is aan het begin hoger dan aan het einde van de reactie
B
De verdelingsgraad is aan het begin hoger dan aan het einde van de reactie
C
De temperatuur is aan het begin hoger dan aan het einde van de reactie
D
De concentratie reagerende stoffen is aan het begin hoger dan aan het einde van de reactie.
Slide 15 - Quizvraag
Twee identieke reacties worden uitgevoerd. Reactie 1 bij 50°C en reactie 2 bij 60°C. Leg uit aan de hand van het botsende deeltjes model welke reactie sneller verloopt.
A
Reactie 2 heeft een hogere temperatuur, dus sneller bewegende deeltjes, dus hardere botsingen, dus meer effectieve botsingen,per seconde dus een hogere reactiesnelheid.
B
Reactie 2 heeft een hogere temperatuur, dus meer deeltjes, dus hardere botsingen, dus meer effectieve botsingen per seconde, dus een hogere reactiesnelheid.
C
Reactie 1 heeft een lagere temperatuur, dus sneller bewegende deeltjes, dus hardere botsingen, dus meer effectieve botsingen per seconde, dus een hogere reactiesnelheid.
D
Reactie 1 heeft een lagere temperatuur, dus meer deeltjes, dus hardere botsingen, dus meer effectieve botsingen per seconde, dus een hogere reactiesnelheid.
Slide 16 - Quizvraag
Als een stof fijner is verdeeld, neemt de reactiesnelheid toe omdat
A
er meer deeltjes zijn, waardoor er meer effectieve botsingen per seconde zijn
B
de deeltjes sneller kunnen bewegen, waardoor er meer effectieve botsingen per seconde zijn
C
de deeltjes een groter contactoppervlak hebben, waardoor er meer effectieve botsingen per seconde zijn
D
er een groter contactoppervlak is, waardoor de kans op een botsing toeneemt
Slide 17 - Quizvraag
Gegeven: 2 H2 + 2 NO --> 2 H2O + N2
Voor het berekenen van de gemiddelde reactiesnelheid van deze reactie wordt de volgende formule gebruikt:
A
B
C
D
Slide 18 - Quizvraag
9.1 Reactiesnelheid
Aan de slag!
Maak 9.1 opdr. 1 t/m 9 (p. 38-39)
Als je de lessen wilt terug kijken kan je ze vinden op LessonUp; https://LessonUp.app/invite/group/ysibv