22-1 Blok 5 Voorbereiden toets
1 / 45
Lesduur is: 45 minOnderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
Slide 3 - Tekstslide
Slide 4 - Tekstslide
Slide 5 - Tekstslide
Hoofdzin
Bijzin
Tussen het ow en de pv kunnen andere zinsdelen staan
Tussen het ow en de pv kunnen geen andere zinsdelen staan
Slide 6 - Sleepvraag
Horen de zinnen bij het begrip hoofdzin of bijzin?
Tekst
Hoofdzin
Bijzin
Als je deze zin weghaalt, houd je een complete zin over
PV en OND kunnen gescheiden worden door ander woordje
Slide 7 - Sleepvraag
Omdat ik jarig ben,
moet ik vanmiddag boodschappen doen.
Ik wil een parfum,
hoewel dat wel erg duur is.
hoofdzin
bijzin
Slide 8 - Sleepvraag
Welke zin kun je achter de hoofdzin plaatsen?
Dat plan is wel goed, .........
want het is uitvoerbaar.
Want het uitvoerbaar is.
Slide 9 - Sleepvraag
Zullen we dit weekend afspreken of kun je niet?
Neven- of onderschikkend?
Neven- of onderschikkend?
A
Nevenschikkend
B
Onderschikkend
Slide 10 - Quizvraag
Onderschikkend of nevenschikkend voegwoord?
Nadat ze hadden ingelogd, konden ze meedoen met de les.
Nadat ze hadden ingelogd, konden ze meedoen met de les.
A
onderschikkend
B
nevenschikkend
Slide 11 - Quizvraag
Onderschikkend of nevenschikkend voegwoord?
Ik weet niet of ik morgen naar het bos ga.
Ik weet niet of ik morgen naar het bos ga.
A
onderschikkend
B
nevenschikkend
Slide 12 - Quizvraag
Wat is geen onderschikkend voegwoord?
A
als
B
dat
C
want
D
omdat
Slide 13 - Quizvraag
Vorig weekend ging Maiko naar Lauwersoog, omdat hij een familieweekend had.
Neven- of onderschikkend?
Neven- of onderschikkend?
A
Nevenschikkend
B
Onderschikkend
Slide 14 - Quizvraag
Onderschikkend of nevenschikkend voegwoord?
De jongen speelt gitaar, maar hij kan het nog niet zo goed.
De jongen speelt gitaar, maar hij kan het nog niet zo goed.
A
onderschikkend
B
nevenschikkend
Slide 15 - Quizvraag
Is het een onderschikkend of nevenschikkend voegwoord?
Meliz gaat naar haar neef, want die viert zijn verjaardag.
Meliz gaat naar haar neef, want die viert zijn verjaardag.
A
Onderschikkend
B
Nevenschikkend
Slide 16 - Quizvraag
A
aanwijzend vnw
B
vragend vnw
C
onbepaald vnw
Slide 17 - Quizvraag
A
aanwijzend vnw
B
vragend vnw
C
onbepaald vnw
Slide 18 - Quizvraag
A
aanwijzend vnw
B
vragend vnw
C
onbepaald vnw
Slide 19 - Quizvraag
A
aanwijzend vnw
B
vragend vnw
C
onbepaald vnw
Slide 20 - Quizvraag
Die (1) jongen, die (2) ook op schaken zit, is mijn beste vriend.
A
Die (1) = aanwijzend
die (2) = aanwijzend
B
Die (1) = aanwijzend
die (2) = betrekkelijk
C
Die (1) = betrekkelijk
die (2) = betrekkelijk
D
Die (1) = betrekkelijk
die (2) = aanwijzend
Slide 21 - Quizvraag
Meisjes die (1) niet op jongens vallen die (2) schaken, weten niet wat ze missen.
A
die (1) = aanwijzend
die (2) = aanwijzend
B
die (1) = aanwijzend
die (2) = betrekkelijk
C
die (1) = betrekkelijk
die (2) = betrekkelijk
D
die (1) = betrekkelijk
die (2) = aanwijzend
Slide 22 - Quizvraag
Slide 23 - Tekstslide
Schrijf dit citaat juist op:
mijn vader riep jordi kijk uit
mijn vader riep jordi kijk uit
Slide 24 - Open vraag
Maak hier een citaat van & plaats komma:
Pim help je even mee?
Pim help je even mee?
Slide 25 - Open vraag
Schrijf het citaat goed op:
Heb jij nog snoep vroeg Jade
Heb jij nog snoep vroeg Jade
Slide 26 - Open vraag
Maak het citaat correct:
Jim zei ik wil naar de bioscoop.
Jim zei ik wil naar de bioscoop.
Slide 27 - Open vraag
Maak van deze zin indirecte rede.
'Mijn dure tas is vandaag stuk gegaan,' zei ik.
'Mijn dure tas is vandaag stuk gegaan,' zei ik.
Slide 28 - Open vraag
Herschrijf in directe rede:
Sander vraagt of je al weet wat je morgenavond gaat doen.
Sander vraagt of je al weet wat je morgenavond gaat doen.
Slide 29 - Open vraag
Maak hier de directe rede van:
Steven vroeg of Hans op zijn verjaardagsfeestje wilde komen.
.
Steven vroeg of Hans op zijn verjaardagsfeestje wilde komen.
.
Slide 30 - Open vraag
Slide 31 - Tekstslide
Wanneer is er sprake van een alineaverband?
A
Als de alinea's elkaar kunnen vervangen
B
Als de alinea's met elkaar verbonden zijn
C
Als de alinea's weggelaten kunnen worden
Slide 32 - Quizvraag
Welke vier verbindingsmanieren zijn er tussen alinea's?
Slide 33 - Open vraag
Vraag 4:
Sleep het juiste signaalwoord naar het juiste tekstverband.
oorzaak-gevolg
middel-doel
reden
uitspraak-vergelijking
hierdoor
om te
want
net zoals
Slide 34 - Sleepvraag
Hij is even groot als ik.
Signaalwoord en tekstverband?
Signaalwoord en tekstverband?
A
signaalwoord: als
tekstverband: uitleggend
B
signaalwoord: als
tekstverband: vergelijking
C
signaalwoord: als
tekstverband: doel - middel
D
signaalwoord: als
tekstverband: samenvattend
Slide 35 - Quizvraag
Uit welke delen bestaat het verband van de vorige vraag?
Slide 36 - Open vraag
Ik ga graag op vakantie naar Italië, maar ik houd niet van pizza's.
A
Tekstverband: opsomming
B
Tekstverband: tegenstelling
C
Tekstverband: chronologisch
D
Tekstverband:
voorbeeld
Slide 37 - Quizvraag
Welk signaalwoord staat er in de zin?
"Ik ga graag op vakantie naar Italië, maar ik houd niet van pizza."
"Ik ga graag op vakantie naar Italië, maar ik houd niet van pizza."
Slide 38 - Open vraag
Uit welke delen bestaat het verband?
"Ik ga graag op vakantie naar Italië, maar ik houd niet van pizza."
"Ik ga graag op vakantie naar Italië, maar ik houd niet van pizza."
Slide 39 - Open vraag
Ik ga graag op vakantie naar warme landen, zoals Spanje, Brazilië, Mexico en Curaçao.
A
Tekstverband = tegenstelling
B
Tekstverband = voorbeeld
C
Tekstverband = opsomming
Slide 40 - Quizvraag
Welk signaalwoord staat er in de zin?
"Ik ga graag op vakantie naar warme landen, zoals Spanje, Brazilië, Mexico en Curaçao."
"Ik ga graag op vakantie naar warme landen, zoals Spanje, Brazilië, Mexico en Curaçao."
Slide 41 - Open vraag
Uit welke delen bestaat het verband?
"Ik ga graag op vakantie naar warme landen, zoals Spanje, Brazilië, Mexico en Curaçao."
"Ik ga graag op vakantie naar warme landen, zoals Spanje, Brazilië, Mexico en Curaçao."
Slide 42 - Open vraag
17. Om welk tekstverband gaat het in zin 2?
A
opsomming
B
opsomming
C
reden
D
chronologie
