7.2 soorten verval (straling)

7.2 soorten verval (straling)
toets 5
Neem voor je:
  • schrift
  • pen
  • rekenmachine
  • boek, paragraaf 7.2 (blz 287)
Telefoon zit in de telefoontas!
1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
NatuurkundeMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 25 slides, met tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

7.2 soorten verval (straling)
toets 5
Neem voor je:
  • schrift
  • pen
  • rekenmachine
  • boek, paragraaf 7.2 (blz 287)
Telefoon zit in de telefoontas!

Slide 1 - Tekstslide

Voorkennis (scheikunde)
Een atoom bestaat uit een kern met daaromheen bewegende elektronen.
In de kern zitten twee soorten deeltjes, de protonen en de neutronen.
We kennen nu drie subatomaire deeltjes
  1. elektronen (buiten de kern)
  2. protonen (in de kern)
  3. neutronen (in de kern)

Het aantal protonen is altijd hetzelfde bij een atoomsoort (atoomnummer).
Het aantal neutronen kan verschillen, dit noemen we isotopen. 

Slide 2 - Tekstslide

Voorkennis (scheikunde)
Door de kernkrachten (aantrekken van de massa's en afstoten door de positieve lading van protonen) kan de kern stabiel zijn en instabiel.
Het evenwicht kan verstoort worden als de verhouding tussen de protonen en neutronen niet goed is.

Dus er zijn isotopen die stabiel zijn en isotopen die niet stabiel zijn.

Isotopen worden aangegeven met het symbool en het massagetal.
(C-12 = koolstof met massagetal 12)

Slide 3 - Tekstslide

Voorkennis
Bij straling kun je de energie berekenen met de formules:

Bij straling kun je de frequentie met de golflengte berekenen met de formule:

Bij straling kun je de frequentie met de trillingstijd berekenen met de formule:

Een atoom kan als volgt genoteerd worden:
                              Het massagetal staat boven

                              Het atoomnummer staat onder

E=λhc
E=hf
E=Th
f=λc
E=T1
612C

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Link

Doelen van deze les (wat moet je kunnen)
  • drie soorten verval kennen en herkennen
  • beginselen van ontstaan van kernenergie weten
  • alfaverval kunnen beredeneren
  • bètaverval kunnen beredeneren
  • gammaverval kunnen beredeneren

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Video

Radioactief verval
Als een kern instabiel is(verhouding tussen protonen en neutronen is niet goed), kan de kern zelf veranderen. Er wordt weer nieuwe stabiliteit gecreëerd door de verhouding tussen de protonen en de neutronen te herstellen.

Dit kan op drie manieren gebeuren:
  1. Er worden protonen en neutronen uit de kern gehaald
  2. Er wordt van een neutron een proton gemaakt
  3. Er wordt van een proton een neutron gemaakt

Hierna kan er nog restenergie uitgezonden worden in een andere stralingsvorm. 

Slide 8 - Tekstslide

Alfaverval (   )
Bij alfaverval vliegt er een deeltje uit de kern die uit twee protonen en twee neutronen bestaat. 

Dit wordt ook een Helium-kern genoemd (let op er zijn geen elektronen).
De heliumkern wordt als volgt genoteerd:
massagetal = aantal deeltjes in de kern
atoomnummer = aantal protonen

α
24He

Slide 9 - Tekstslide

Alfaverval (   )
We kunnen dan een reactievergelijking noteren van de kern die er was en de kern die ontstaat.

Voorbeeld: we hebben een U-235 deeltje en die vervalt met alfastraling (He-4 deeltje).

  1. zoek op (met het PS op de volgende dia) het atoomnummer van Uranium (U) en Helium (He)
 
α

Slide 10 - Tekstslide

  • atoomnummer van U = 92
  • atoomnummer van He = 2

Slide 11 - Tekstslide

Alfaverval (   )
We weten nu het atoomnummer en het massagetal van Uranium en kunnen dat noteren:

We weten ook het atoomnummer en het massagetal van Helium en kunnen dat ook noteren:
α
24He
92235U

Slide 12 - Tekstslide

Alfaverval (   )
We moeten nu het atoomnummer van de nieuwe stof bepalen.

De kern had 92 protonen en er gaan er twee uit dus wordt het nieuwe atoom een atoom met 90 protonen ==> atoomnummer = 90
(opzoeken in het PS welk atoom dit is)

De kern had 235 kerndeeltjes en er gaan er 4 uit dus houden we er 231 over.
α
24He
92235U
atoomnummer 90 hoort bij Thorium (= Th)

Slide 13 - Tekstslide

Alfaverval (   )
De reactievergelijking:

wat had je --> wat krijg je
α
24He
92235U
90231Th
+

Slide 14 - Tekstslide

Bètaverval (   )
Bij het bètaverval verandert een neutron in een proton. Hierdoor heb je meer protonen in de kern en minder neutronen.

Het atoomnummer wordt 1 meer (een proton er bij)

Het massagetal blijft gelijk (aantal deeltjes in de kern verandert niet)
β

Slide 15 - Tekstslide

Bètaverval (   )
De lading van neutronen en protonen is niet hetzelfde. 
Het neutron splitst een elektron af (deze is negatief geladen) en hierdoor wordt het neutron positief geladen (proton)

Het elektron verlaat de kern met hoge snelheid, dit is de bètastraling.
β

Slide 16 - Tekstslide

Bètaverval (   )
Het elektron heeft geen massagetal (te weinig massa) en een negatieve lading dus ook een negatief atoomnummer.


Er bestaat ook een bèta-plus straling waarbij een proton verandert in een neutron en een positron, dit hoef je niet te leren voor de toets.
β
10e

Slide 17 - Tekstslide

Bètaverval (   )
Voorbeeld:
Het isotoop C-14 is instabiel en straalt 
    -straling uit. Ik weet dus dat het deeltje dat ontstaat 1 proton meer heeft dan koolstof dus ook een atoomnummer die 1 hoger is.

vooraf moet je eerst het atoomnummer van koolstof bepalen en welk deeltje één proton meer heeft met het PS
β
10e
β
Koolstof (C) heeft als atoomnummer 6
De stof met atoomnummer 7 is stikstof (N)

Slide 18 - Tekstslide

Bètaverval (   )
Ik weet nu dat ik voor de kernreactie de stof          heb.

Na de reactie heb ik           en


De reactievergelijking wordt nu:

β
10e
614C
714N
614C
714N
10e
+

Slide 19 - Tekstslide

Gammaverval (   )
Bij gamma verval ontstaan er geen deeltjes die afgesplitst worden. Je hoeft dan ook geen kernreactievergelijking te maken.

De instabiliteit van de kern veroorzaakt veel beweging (dus bewegingsenergie).
De overtollige energie wordt door fotonen meegenomen die uit de kern vertrekken.

Dit is de meest gevaarlijke straling
γ

Slide 20 - Tekstslide

oefenvragen  (gebruik het periodieke systeem, mag je opzoeken met je telefoon)
Een Natrium isotoop heeft een massagetal van 22 (Na-22).
Dit isotoop in een instabiel natrium atoom en wordt weer stabiel door het uitzenden van bètastraling.
  1. zoek op wat het atoomnummer van Na is
  2. zoek op welk atoomsoort een atoomnummer heeft die 1 hoger is dan Na.
  3. beredeneer wat het massagetal is van het atoom dat ontstaat
  4. noteer de kernreactievergelijking
  1. Na heeft atoomnummer 11
  2. de atoomsoort met atoomnummer 12 is magnesium
  3. het massagetal van beide is 22
  4. 22/11 Na --> 22/12 Mg  +  0/-1 e

Slide 21 - Tekstslide

oefenvragen  (gebruik het periodieke systeem, mag je opzoeken met je telefoon)
Een Plutonium isotoop heeft een massagetal van 239 (Pu-239).
Dit isotoop in een instabiel plutonium atoom en wordt weer stabiel door het uitzenden van alfastraling.
  1. zoek op wat het atoomnummer van Pu is
  2. zoek op welk atoomsoort een atoomnummer heeft die 2 lager is dan Pu
  3. beredeneer wat het massagetal is van het atoom dat ontstaat
  4. noteer de kernreactievergelijking
  1. Pu heeft atoomnummer 94
  2. de atoomsoort die 2 protonen minder heeft (atoomnummer 92) = Uranium
  3. Het massagetal moet 4 kleiner zijn dan het startmassagetal = 239 - 4 = 235 (dus krijgen we U-235)
  4. 239/94 Pu --> 235/92 U  +  4/2 He

Slide 22 - Tekstslide

Begrippenlijst
  • radioactief verval: stabiliteit in de kern krijgen door verhouding protonen:neutronen te herstellen (door een kern)
  • alfaverval: door alfastraling (4/2 He) uit te zenden wordt de kern stabieler
  • bètaverval: door bètastraling (0/-1 e) uit te zenden wordt de kern stabieler
  • gammaverval: door fotonen uit te zenden wordt de kern stabieler 

Slide 23 - Tekstslide

Maken: opdracht 17 en 18 (blz 273/274)
Leren: termen van deze les en de vorige lessen

Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Video