Week 6 - Engelse ww (wws 3F)

Nederlands 
week 6
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Nederlands 
week 6

Slide 1 - Tekstslide

Woorden 
1. Amicaal
2. Alibi

3. Bagatelliseren
4. Sceptisch
Opdracht
Zoek de betekenis van twee woorden op en maak er hoog pregnante zinnen van. Laat de zin aan je klasgenoot lezen om te onderzoeken of je zin duidelijk genoeg laat blijken wat de betekenis van het woord is. 

Slide 2 - Tekstslide

Woorden 
- Amicaal: aardig zoals bij vrienden hoort.
- Alibi: bewijs dat je niet bij een misdrijf aanwezig was en dus onschuldig bent.
- Bagatelliseren: praten over een serieus onderwerp alsof het onbelangrijk is.
- Sceptisch: geneigd tot twijfel, als je niet alles gelooft wat je verteld wordt. 
Opdracht
Zoek de betekenis van twee woorden op en maak er hoog pregnante zinnen van. Laat de zin aan je klasgenoot lezen om te onderzoeken of je zin duidelijk genoeg laat blijken wat de betekenis van het woord is. 

Slide 3 - Tekstslide

Welke 4 werkwoordsvormen ken je?

Slide 4 - Open vraag

Slide 5 - Tekstslide

Voltooid deelwoord vs. persoonsvorm
  • Zoiets is vaak gebeurd.
Zoiets was (pv) vaak gebeurd (vd).

  • Zoiets gebeurt vaak.
Zoiets gebeurde (pv) vaak.





Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Link


WERKWOORDSPELLING
  1. Persoonsvorm tt
  2. Persoonsvorm vt
  3. Voltooid deelwoord
  4. Voltooid deelwoord als bn
  5. Tegenwoordig deelwoord
  6. Engelse werkwoorden

Slide 9 - Tekstslide

Engelse werkwoorden
  • Spel je op dezelfde manier als Nederlandse zwakke ww.
ik blog, jij blogt, ik blogde, wij blogden, geblogd.

  • Bij een aantal ww laat je de -e staan (uitspraak).
ik race, jij racet, ik racete, geracet.

  • Engelse ww die je op zijn NL uitspreekt krijgen geen dubbele medeklinker.
stressen: ik streste, gestrest.



Slide 10 - Tekstslide

Erwin ..(racen) als een speer naar het station, want hij .. (carpoolen) vandaag liever niet.

Slide 11 - Open vraag

Frank .. (snowboarden) elk jaar.

Slide 12 - Open vraag


PERSOONSVORM TT

  • ik-vorm
ik
  • ik- vorm+ t
hij/ zij / het/ je
  • hele werkwoord
zij/ jullie/ wij

*gebiedende wijs = ik-vorm
*ww voor ‘je’ = ik-vorm
*twijfel? vervang het door ‘lopen’
Hoor je ‘loopt’? dan is het ik-vorm+t



PERSOONSVORM VT

  • Wat is het hele werkwoord?
  • Haal -en van het werkwoord af
  • De laatste medeklinker die overblijft zoek je op in ‘t ex-fokschaap
  • Staat de medeklinker wel in ‘t ex-fokschaap? ik- vorm+ te(n)
  • Staat de medeklinker niet in ‘t ex-fokschaap? ik-vorm+ de(n)

Slide 13 - Tekstslide





VOLTOOID DEELWOORD

  • Wat is het hele werkwoord?
  • Haal -en van het werkwoord af
  • De laatste medeklinker die overblijft zoek je op in ‘t ex-fokschaap
  • Staat de medeklinker wel in ‘t ex-fokschaap? +t
  • Staat de medeklinker niet in ‘t ex-fokschaap? +d


TEGENWOORDIG DEELWOORD

  • Hele ww + d(e)




VOLTOOID DEELWOORD ALS BN
  • Zo kort mogelijk opschrijven

Slide 14 - Tekstslide

Maken Taalverzorging 
2.4 Engelse werkwoorden
timer
7:00

Slide 15 - Tekstslide

Wor… niet boos, Jan!
A
Wordt
B
Word

Slide 16 - Quizvraag

Heb jij je al gedouch..?

A
gedoucht
B
gedouchd

Slide 17 - Quizvraag

Telefonisch kan alles bestel.. worden.
A
bestelt
B
besteld

Slide 18 - Quizvraag

Wat heeft hij je nu weer beloof…?

A
belooft
B
beloofd

Slide 19 - Quizvraag

Vind… jij ook niet dat hij te laat heeft geboek….?
A
vind - geboekt
B
vindt - geboekt
C
vind - geboekd
D
vindt - geboekd

Slide 20 - Quizvraag

Zij heeft uitgereken…. dat ze honderd euro per maand kan sparen.

A
uitgerekend
B
uitgerekent

Slide 21 - Quizvraag

Zijn verzoek tot toelating wor… morgen behandel...
A
word - behandeld
B
word - behandelt
C
wordt - behandelt
D
wordt - behandeld

Slide 22 - Quizvraag

Maken oefentoets
Klaar? Ga verder met 3F! (GRAM3)
timer
7:00

Slide 23 - Tekstslide