Grammatica en Spelling P4 les 6

Grammatica: zinsdelen
Persoonsvorm in de 
- tegenwoordige tijd
- verleden tijd
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Grammatica: zinsdelen
Persoonsvorm in de 
- tegenwoordige tijd
- verleden tijd

Slide 1 - Tekstslide


WOORDSOORTEN
  1. Werkwoorden
  2. Naamwoorden
  3. Lidwoorden
  4. Voornaamwoorden
  5. Voegwoorden
  6. Voorzetsels


ZINSDELEN
  1. Persoonsvorm
  2. Gezegde
  3. Onderwerp
  4. Lijdend voorwerp
  5. Meewerkend voorwerp
  6. Bijwoordelijke bepaling

Slide 2 - Tekstslide


WERKWOORDSPELLING
  1. persoonsvorm tt
  2. persoonsvorm vt
  3. voltooid deelwoord
  4. voltooid deelwoord als bn
  5. tegenwoordig deelwoord

Slide 3 - Tekstslide

Wor… niet boos, Jan!
A
Wordt
B
Word

Slide 4 - Quizvraag

Heb jij je al gedouch..?

A
gedoucht
B
gedouchd

Slide 5 - Quizvraag

Telefonisch kan alles bestel.. worden.
A
bestelt
B
besteld

Slide 6 - Quizvraag

Wat heeft hij je nu weer beloof…?

A
belooft
B
beloofd

Slide 7 - Quizvraag

Vind… jij ook niet dat hij te laat heeft geboek….?
A
vind - geboekt
B
vindt - geboekt
C
vind - geboekd
D
vindt - geboekd

Slide 8 - Quizvraag

Zij heeft uitgereken…. dat ze honderd euro per maand kan sparen.

A
uitgerekend
B
uitgerekent

Slide 9 - Quizvraag

Zijn verzoek tot toelating wor… morgen behandel...
A
word - behandeld
B
word - behandelt
C
wordt - behandelt
D
wordt - behandeld

Slide 10 - Quizvraag

Persoonsvorm in tt
  • ik-vorm
ik

  • ik- vorm+ t
hij/ zij / het

  • hele werkwoord
zij/ jullie/ wij

Slide 11 - Tekstslide

Hij ... haar erg leuk.
A
vind
B
vindt
C
vint
D
vinden

Slide 12 - Quizvraag

Zij ... leuke projecten
A
ontwikkeld
B
ontwikkelt
C
ontwikkeldt
D
ontwikkelen

Slide 13 - Quizvraag

Wat hij ... is dat je op tijd moet komen.
A
bedoelen
B
bedoeld
C
bedoelt
D
bedoeldt

Slide 14 - Quizvraag

Het is goed dat hij de verslagen
altijd ...
A
verbeterd
B
verbeteren
C
verbeterdt
D
verbetert

Slide 15 - Quizvraag

Persoonsvorm in vt
  1. Wat is het hele werkwoord?
  2. Haal -en van het werkwoord af
  3. De laatste medeklinker die overblijft zoek je op in ‘t ex-fokschaap
  4. Staat de medeklinker wel in ‘t ex-fokschaap? ik- vorm+ te(n)
  5. Staat de medeklinker niet in ‘t ex-fokschaap? ik-vorm+ de(n)

Voor zijn werk ... (verhuizen) Erik van Den Haag naar Den Bosch

Slide 16 - Tekstslide

Elif en haar vriendin ... (reizen) vorig jaar naar Indonesië.
A
reisde
B
reisten
C
reizden
D
reisden

Slide 17 - Quizvraag

Hij ... (kruiden) de vis en bakte deze daarna goudbruin.
A
kruide
B
kruidde
C
kruidden
D
kruiden

Slide 18 - Quizvraag

Het ... (zijn) een geslaagde uitreiking.

Slide 19 - Open vraag

De studenten ... (presenteren) over leuke onderwerpen.
A
presenteerde
B
presenteerdde
C
presenteerden
D
presenteerdden

Slide 20 - Quizvraag


PERSOONSVORM TT

  • ik-vorm
ik
  • ik- vorm+ t
hij/ zij / het
  • hele werkwoord
zij/ jullie/ wij




PERSOONSVORM VT

  • Wat is het hele werkwoord?
  • Haal -en van het werkwoord af
  • De laatste medeklinker die overblijft zoek je op in ‘t ex-fokschaap
  • Staat de medeklinker wel in ‘t ex-fokschaap? ik- vorm+ te(n)
  • Staat de medeklinker niet in ‘t ex-fokschaap? ik-vorm+ de(n)

Slide 21 - Tekstslide

Maken 3.1 + 3.2 van GRAM3 (3F)
3.1 persoonsvorm tt
3.2 persoonsvorm vt
timer
7:00

Slide 22 - Tekstslide