In deze les zitten 14 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 80 min
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
Slide 3 - Tekstslide
Slide 4 - Tekstslide
Verdeel in zinsdelen: De docent herhaalt vandaag alle lesstof van grammatica van de zinsdelen.
Slide 5 - Open vraag
Typ de zin over en verdeel de zin in zinsdelen.
Alle bladeren van de loofbomen zullen in de herfst een andere kleur krijgen.
Slide 6 - Open vraag
Typ de onderstaande zin over en verdeel de zin in zinsdelen.
Bakker Batjes doet binnenkort met een belangrijke bakwedstrijd mee.
Slide 7 - Open vraag
Die sukkel vergeet altijd zijn gymkleding
Persoonsvorm: Zinsdelen: Onderwerp:
Slide 8 - Open vraag
In mijn vlog heb ik een rondleiding door mijn huis gegeven.
Persoonsvorm: Zinsdelen: Onderwerp:
Slide 9 - Open vraag
SAMENGESTELDE ZINNEN
In iedere zin staat een persoonsvorm.
Zinnen met één persoonsvorm en één onderwerp noem je
een enkelvoudige zin.
Zinnen met twee of meer persoonsvormen noem je samengestelde zinnen.
Bij elke persoonsvorm hoort een onderwerp.
Slide 10 - Tekstslide
SAMENGESTELDE ZINNEN
De woordvolgorde van een samengestelde zin hangt af van het voegwoord. Met een voegwoord zoals en, want en maar staan de persoonsvormen en de onderwerpen naast elkaar.
Opawerkte. Omadeed het huishouden.
Opawerkte en omadeed het huishouden.
Iedereenviert feest. Hetis bevrijdingsdag.
Iedereenviert feest, want hetis bevrijdingsdag.
Slide 11 - Tekstslide
SAMENGESTELDE ZINNEN
De woordvolgorde van een samengestelde zin hangt af van het voegwoord. Met voegwoorden zoals omdat, doordat en hoewel hoeven de persoonsvormen en de onderwerpen niet naast elkaar te staan.
Napoleons vrouwhad een hondje.. Napoleonhield niet van dieren.
Napoelons vrouwhad een hondje, hoewel Napoleon niet van dieren hield.