1. Johan gaat naar school. Hij pakt zijn tas. Hij loopt naar de bus. De bus komt te laat. Hij stapt in. Hij stapt bij school uit. Hij rent naar het lokaal.
2. Johan gaat naar school. Hij pakt zijn tas en loopt vervolgens naar de bus. De bus komt te laat, maar hij stapt toch in. Daarna stapt hij bij school uit en rent naar het lokaal.
Slide 3 - Tekstslide
Wat is er fout?
Slide 4 - Tekstslide
Theorie H4
In een goede tekst hangen woorden, zinnen en alinea's met elkaar samen.
Die samenhang heet het verband in de tekst. Door te letten op verbanden in een tekst, kun je de tekst beter begrijpen. Je kunt verbanden vaak herkennen aan signaalwoorden.
Slide 5 - Tekstslide
Tekstverband
Signaalwoord
Een chronologisch verband beschrijft gebeurtenissen in de juiste tijdsvolgorde.
Vroeger, later, nu, eerst, daarna, vervolgens, nadat, terwijl, dadelijk, intussen, binnenkort, ook jaartallen en data.
In een opsommend verband worden dingen achter elkaar opgenoemd.
Ten eerste, ten tweede, om te beginnen, bovendien, ook (nog), verder, ten slotte, en, niet alleen... (maar), liggende streepjes (-), getallen (1,2 etc) en dots
In een tegenstellend verband worden tegenovergestelde zaken genoemd.
Maar, tegenover, daarentegen, toch, echter, hoewel, ofschoon, ondanks dat, aan de ene kant... aan de andere kant.
In een toelichtend verband wordt extra informatie gegeven bij een onderwerp, vaak in de vorm van een voorbeeld.