H6 taalverzorging meervouden

Nederlands
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 2

In deze les zitten 20 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Nederlands

Slide 1 - Tekstslide

Planning *klassikale les*
- Terugblik van de afgelopen weken 
- Nieuwe theorie over meervouden
-Maakwerk van komende week bespreken

Slide 2 - Tekstslide

Terugblik

Slide 3 - Tekstslide

Week 1: Lezen betrouwbaarheid van teksten
  • Datum
  • Taalgebruik;
  • Feiten of meningen;
  • Gebruik van bronnen.

Slide 4 - Tekstslide

Schrijven

Week 2 

Slide 5 - Tekstslide

Publiek
Als je een tekst schrijft, moet je ermee rekening houden voor wie je schrijft; dit is je publiek. Je past je toon en woordkeuze aan je publiek aan.

Bekijk de link op het volgende scherm voor meer informatie over publiek en toon. 

Slide 6 - Tekstslide

Belangrijk bij het schrijven
  • Punten en hoofdletters
  • Grammatica
  • Spelling
  • Duidelijke opbouw (inleiding, kern en slot)

  • Aanpassen aan je publiek: voor wie schrijf je?

Slide 7 - Tekstslide

Week 2: Woordenschat
Betekenis van onbekende woorden vinden:
De vier manieren zijn:


Slide 8 - Tekstslide

1. SYNONIEM

Synoniemen zijn twee of meer verschillende woorden met (ongeveer) dezelfde betekenis.


Denk aan: friet/patat

Slide 9 - Tekstslide

2. Betekenis
Als je het woord niet herkent kun je ook verder lezen. Soms wordt in de tekst duidelijk wat het woord betekent. 

Slide 10 - Tekstslide

3. VOORBEELD

Voorbeelden worden in teksten soms gebruikt om onbekende woorden uit te leggen.

Door een voorbeeld in een tekst weet je meteen wat de schrijver bedoeld.


Wij houden van buitensporten: varen, wandelen, bergbeklimmen en mountainbiken.



Slide 11 - Tekstslide

4. TEGENSTELLING

Tegenstelling zijn woorden die elkaars tegengestelde zijn. Soms kun je de betekenis van een onbekend woord raden, omdat de tegenstelling van dat woord in de tekst staat.


Woorden als maar, echter, toch en daarentegen geven aan dat er een tegenstelling wordt genoemd.


Slide 12 - Tekstslide

Nieuwe theorie 

Slide 13 - Tekstslide

DOEL

- je kunt meervouden correct spellen

Ik kan woorden met een meervoud op:
en - ‘s - ën
correct spellen.
spelling: meervoud

Slide 14 - Tekstslide

Meervoud -en
Veel zelfstandige naamwoorden hebben een meervoud op -en.

• Lamp -> lampen
• Bord -> borden
• Mes -> messen

Slide 15 - Tekstslide

Regel 1 
Meervoud -ie
Als het enkelvoud eindigt op -ie, dan maak je het meervoud met -ën of -n.

Knie -> knieën
Bacterie -> bacteriën

Slide 16 - Tekstslide

Regel 2

znw die eindigen op -ee


in het meervoud + -ën

idee:      ideeën

zee:     zeeën

Slide 17 - Tekstslide

Regel 3 's

znw die eindigen op -a, -i, -o, -u  + -y = 's 


  oma's        ski's           radio's           paraplu's

baby's    


De 'e' hoort niet in dit rijtje

repetities, cafés, dictees, douches, cadeaus, etuis


Slide 18 - Tekstslide

Let op! 

znw die eindigen -s of -f

in het meervoud meestal s>z   f>v


wens:  wensen   kaars:  kaarsen

grens:  grenzen   laars:  laarzen

fotograaf:  fotografen   filosoof: filosofen

staaf:  staven  sluis:  sluizen


Slide 19 - Tekstslide

Deze week:

H6 taalverzorging meervouden opdracht 1 t/m 8
Verhaal hangmat van beloften lezen + vragen mailen 

Slide 20 - Tekstslide