thema 6 les 14

Welk woord is dubbelzinnig gebruikt?

Dat zijn veel noten bij elkaar.
A
zijn
B
noten
C
elkaar
D
bij
1 / 29
volgende
Slide 1: Quizvraag
NederlandsBasisschoolGroep 7

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen.

Onderdelen in deze les

Welk woord is dubbelzinnig gebruikt?

Dat zijn veel noten bij elkaar.
A
zijn
B
noten
C
elkaar
D
bij

Slide 1 - Quizvraag

Welk woord is dubbelzinnig gebruikt?

Mijn kat houdt van spinnen.
A
kat
B
houdt
C
mijn
D
spinnen

Slide 2 - Quizvraag

Welk woord is dubbelzinnig gebruikt?
Ik volg het spoor tot aan de horizon.

Slide 3 - Open vraag

Welk woord is dubbelzinnig gebruikt?

Het blad valt op de grond.

Slide 4 - Open vraag

Welk woord is dubbelzinnig gebruikt? Leg uit welke 2 betekenissen het kan hebben.

Is dat cadeau van Laura?

Slide 5 - Open vraag

Welk woord is dubbelzinnig gebruikt?

Dat is een goede maat.
A
dat
B
is
C
goede
D
maat

Slide 6 - Quizvraag

Welke persoonlijke voornaamwoorden zie je?

Ik schrijf je een brief over mijn vrienden in Kerkrade

Slide 7 - Open vraag

Welke persoonlijke voornaamwoorden zie je?

Ik heb hen leren kennen vorig jaar op vakantie.

Slide 8 - Open vraag

Welke persoonlijke voornaamwoorden zie je?

Ze vertelden me over hun taal.

Slide 9 - Open vraag

Welke persoonlijke voornaamwoorden zie je?

Maar ik verstond ze helemaal niet!

Slide 10 - Open vraag

Welke persoonlijke voornaamwoorden zie je?

Gelukkig begrepen we elkaar grotendeels toch wel.

Slide 11 - Open vraag

Welke persoonlijke voornaamwoorden zie je?

En anders vroeg ik hen om een vertaling.

Slide 12 - Open vraag

Welke persoonlijke voornaamwoorden zie je?

Ze hebben me een aardig woordje Kerkraads geleerd.

Slide 13 - Open vraag

Hoe vind je het onderwerp van een zin?

Slide 14 - Open vraag

Wat is het onderwerp in deze zin?

Ik schrijf je een brief over mijn vrienden in Kerkrade.
A
Ik
B
je
C
een brief
D
mijn vrienden in Kerkrade

Slide 15 - Quizvraag

Wat is het onderwerp in deze zin?

Ik heb hen leren kennen vorig jaar op vakantie.
A
Ik
B
hen
C
vorig jaar
D
kennen

Slide 16 - Quizvraag

Wat is het onderwerp in deze zin
?

Ze vertelden me over hun taal.
A
Ze
B
vertelden
C
me
D
over hun taal

Slide 17 - Quizvraag

Wat is het onderwerp in deze zin
?

Maar ik verstond ze helemaal niet!
A
ik
B
verstond
C
ze
D
niet

Slide 18 - Quizvraag

Wat is het onderwerp in deze zin
?

Gelukkig begrepen we elkaar grotendeels wel.

Slide 19 - Open vraag

Wat is het onderwerp in deze zin
?

En anders vroeg ik hen om een vertaling.

Slide 20 - Open vraag

Wat is het onderwerp in deze zin
?

Ze hebben me een aardig woordje Kerkraads geleerd.

Slide 21 - Open vraag

Hoe vind je het lijdend voorwerp in een zin?

Slide 22 - Open vraag

Wat is het lijdend voorwerp in de zin

Ik schrijf je een brief over mijn vrienden in Kerkrade.
A
Ik
B
een brief
C
je
D
over mijn vrienden in Kerkrade

Slide 23 - Quizvraag

Wat is het lijdend voorwerp in deze zin?



Ik heb hen leren kennen vorig jaar op vakantie.

Slide 24 - Open vraag

Wat is het lijdend voorwerp in deze zin?

Ze vertelden me over hun taal.

Slide 25 - Open vraag

Wat is het lijdend voorwerp in deze zin?

Gelukkig begrepen we elkaar grotendeels toch wel.

Slide 26 - Open vraag

Hoe vind je het meewerkend voorwerp in een zin?

Slide 27 - Open vraag

Wat is het meewerkend voorwerp in deze zin?

En anders vroeg ik hun om een vertaling.

Slide 28 - Open vraag

Wat is het meewerkend voorwerp in deze zin?

Ze hebben me een aardig woordje Kerkraads geleerd.

Slide 29 - Open vraag