4H - Argumentatie

Argumentatie
Verschil standpunt - argument
Feitelijk - waarderend
Argumenten benoemen
1 / 14
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 14 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Argumentatie
Verschil standpunt - argument
Feitelijk - waarderend
Argumenten benoemen

Slide 1 - Tekstslide

Op welke wijze controleer je een argumentatieschema?
standpunt (SP) …….. argument (ARG)
argument (ARG) …..… standpunt (SP)

A
SP want ARG ARG dus SP
B
SP want ARG ARG want SP
C
SP dus ARG ARG dus SP
D
SP dus ARG ARG want SP

Slide 2 - Quizvraag

Wat is het standpunt?
A
Met zwemmen train je elke spier in je lijf.
B
Bovendien belast je je eigen gewicht niet, want je drijft.
C
Zwemmen is de beste work-out voor je lichaam.

Slide 3 - Quizvraag

Wat is het standpunt?
A
De kans om met die opleiding een baan te krijgen, is klein.
B
Je kunt maar beter stoppen met de opleiding tot artiest.
C
Werkgevers zitten echt niet te wachten op gediplomeerde clowns

Slide 4 - Quizvraag

Wat is het standpunt?
A
Vanwege de slechte werkomstandigheden in de kledingindustrie in de derde wereld moeten we de import van kleding uit die gebieden stopzetten
B
We moeten de import van kleding uit die gebieden stopzetten.
C
In de derde wereld zijn slechte werkomstandigheden in de kledingindustrie
D
In de strijd tegen kinderarbeid is dat eveneens een goede maatregel.

Slide 5 - Quizvraag

Wat is het standpunt?
A
Nederlandse scholieren zitten gemiddeld ruim drie uur per dag op hun mobieltje.
B
Veel scholieren zijn verslaafd aan hun mobieltje.
C
Mobiele telefoons voor jongeren zouden verboden moeten worden.

Slide 6 - Quizvraag

Wat is het standpunt?
A
Het verbaast me steeds weer dat mensen beweren dat ze 100 uur per week werken.
B
Dat is 14 uur per dag, dus wanneer slaap, eet je en zorg je voor kinderen?
C
Ik denk dat iedereen die dit zegt lijdt aan grootspraak.

Slide 7 - Quizvraag

argumenten
A
herken je aan woorden als 'omdat', 'immers', 'want'.
B
herken je soms aan woorden als 'ik vind'.
C
kun je controleren

Slide 8 - Quizvraag

Feitelijk of waarderend?
De meeste schoolliefdes lopen op niets uit.
A
feitelijk
B
waarderend

Slide 9 - Quizvraag

Hoe herken je een waarderend argument?
A
Je kunt erover van mening verschillen
B
Je kunt het controleren

Slide 10 - Quizvraag

Waarderende argumenten zijn sterker dan feitelijke argumenten
A
Juist
B
Onjuist

Slide 11 - Quizvraag

een waarderend argument kan zijn
A
een feit
B
een onderzoek
C
een geloof of overtuiging
D
gezag of autoriteit

Slide 12 - Quizvraag

Discussieopdracht
Kies één van de artikelen uit jouw groep.
Lees het artikel en beoordeel de betrouwbaarheid:
  1. Is de bron betrouwbaar?
  2. Is de schrijver betrouwbaar en geloofwaardig? Waarom wel/niet?
  3. Zijn de argumenten vooral feitelijk of waarderend? Zoek voorbeelden.
  4. Zijn de argumenten goed onderbouwd? Onderstreep tijdens het lezen de argumenten.
  5. In de groep bespreek je deze zaken. Onderbouw je antwoorden met uitleg en voorbeelden. Hierna moet je via LessonUp snel antwoorden kunnen invoeren.

Slide 13 - Tekstslide

Geef een voorbeeld van een feitelijk argument. Zet het standpunt erbij als dat nodig is.

Slide 14 - Open vraag