Week 9, les 3, 1hv

Welkom bij 
1 / 14
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 14 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

Welkom bij 

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we doen?
  • huiswerk bespreken
  • leerdoelen benoemen
  • theorie
  • opdrachten maken 

Slide 2 - Tekstslide

Na deze les
Aan het eind van deze les:

  • weet je hoe je leestekens  op de juiste manier moet gebruiken
  • weet je hoe je bijvoeglijk naamwoorden moet spellen

Slide 3 - Tekstslide

Huiswerk nakijken

Slide 4 - Tekstslide

Hoofdletters 
  • Aan het begin van een zin, behalve wanneer de zin begint met een ​getal. Dan gebruik je geen hoofdletter.​
​- Wij gaan morgen op vakantie naar Noorwegen.​

- 5 kinderen willen graag voetballen.​​
  •   Bij namen:​
- Frankrijk, Kim, Noordzee, de Hema, Allstars, Sofie van der Wei, Van der Weil
  •  Als een zin begint met ‘t, ‘s of ‘n, dan wordt de tweede letter een ​ hoofdletter.​
‘s Nachts, ‘s Morgens, ‘s Winters, ‘s Middags.
  •   Bij woorden die van namen zijn afgeleid: ​
Engelse, Rotterdamse, Hollandse, Groningse.













Slide 5 - Tekstslide

Leestekens
  •   Aan het eind van de zin een punt(.).
We trainen vanavond niet.

  •   Aan het eind van een vraag een vraagteken(?).​
​Wat vind je van mijn nieuwe kleren?

  •   Wil je ergens extra nadruk op , gebruik aan het eind van de ​ zin een uitroepteken (!).​
Dat is geweldig!

  Plaats nooit een uitroepteken en vraagteken naast elkaar!





Slide 6 - Tekstslide

Leestekens
Een komma gebruik je onder meer:
- tussen twee persoonsvormen: Als je Eva ziet, doe haar dan de groeten.
- voor voegwoorden als als, doordat, maar, nadat, omdat, terwijl, want, zodat, zodra:
In de winter staat de oldtimer binnen, zodat hij niet gaat roesten.

Zet in het algemeen geen komma voor en en of.

Slide 7 - Tekstslide

Samen aan de slag
Cursus 7 Spelling
§ 1 Hoofdletters en leestekens
Opdracht 1 en 2 (blz 244)

Slide 8 - Tekstslide

§ 2 Bijvoeglijk naamwoord
een korte vorm en een lange vorm (met een e)

Zo maak je de lange vorm van een bijvoeglijk naamwoord
  • Zet een e achter het woord:
– mooi → mooie; flink → flinke.
  • Verdubbel de laatste letter en zet een e achter het woord:
– smal → smalle; knap → knappe.
  • Haal een a, e, o of u weg en zet een e achter het woord:
– groot → grote; puur → pure.
  • Verander een f in een v of een s in een zen zet een e achter het woord:
– lief → lieve; wijs → wijze.
Combineer de derde en vierde manier:
– gaaf → gave; zinloos → zinloze.

Slide 9 - Tekstslide

§ 2 Bijvoeglijk naamwoord
Sommige bijvoeglijke naamwoorden schrijf je met een trema (twee puntjes boven een klinker):

  • officieel → officiële
  • commercieel → commerciële.

Slide 10 - Tekstslide

Aan de slag
Cursus 7 Spelling
§ 1 Hoofdletters en leestekens
Opdracht 3 en 5 (blz 245)

§ 2 Bijvoegelijk naamwoord
Opdracht 1 en 2 (blz 246)

Slide 11 - Tekstslide

Vragen?
Zijn er nog vragen over deze les?

Slide 12 - Tekstslide

Je weet nu
  • hoe je leestekens op de juiste manier moet gebruiken
  • hoe je bijvoeglijk naamwoorden moet spellen

Slide 13 - Tekstslide

Einde les
Huiswerk:
Cursus 7 Spelling
§ 1 Hoofdletters en leestekens
Opdracht 3 en 5 (blz 245)

§ 2 Bijvoegelijk naamwoord
Opdracht 1 en 2 (blz 246)

Slide 14 - Tekstslide