Les woordsoorten 5.3 voegwoorden en 5.5 pers.vn. en bezitt.vnw

Les woordsoorten en zinsontleden
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quiz en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Les woordsoorten en zinsontleden

Slide 1 - Tekstslide

Welkom klas t2a

Zoek je plaats.
Tas op de grond.
Pak Wojtek :)
We lezen 
vanaf blz.68

timer
5:00

Slide 2 - Tekstslide

Lezen
Planning: 
Lezen vanaf blz. 68
Startopdracht spelling
Oefenen met woordsoorten
Tussendoortje/pauze
Oefenen met zinsdelen
Boekopdracht verder
Afsluiting

timer
10:00
start lezen hoofdstuk 12 blz.  68

Slide 3 - Tekstslide

Startopdracht
Vul in: tegenwoordige tijd
1. Onze hond Diesel ................ (besnuffelen) nieuwsgierig de pup van de buren.
2. De wielrenner ...........(geloven) in zijn kansen om de Tour te winnen. 
3. ........ (begeleiden) jij je oma naar de supermarkt? 
Vul in: verleden tijd
1. Door haar zonnebril ............... (herkennen) ik haar gisteren niet. 
2. Vorig jaar ............ (vermelden) de school alle toetsweken op de website. 
3. De postbode .................(bezorgen) het pakketje twee dagen gelden. 
Vul in: voltooid deelwoord: 
1. De regisseur was ....................... (overdonderen) door het succes van de film. 
2. Misschien wordt hij wel  ..................(ontdekken) als voetbaltalent. 
timer
10:00

Slide 4 - Tekstslide

Hulpbriefje bij werkwoordsspelling!
ik/...jij?        STAM

de ander   STAM + t

meer          HELE WW
pv in de t.t. 
pv in de v.t.  
ik / ander   STAM + te
                                 + de
meer            STAM + ten
                                  + den
----------------------------------
volt.dw. 't ex-fokschaa

Slide 5 - Tekstslide

BEWAARBLAD !

Slide 6 - Tekstslide

Instructie woordsoorten
Elk woord hoort bij een 'soort': 
bijv.  lopen = een werkwoord

Welke kennen we nog meer ? >>>


Slide 7 - Tekstslide

werkwoord
Woordsoorten

Slide 8 - Woordweb

Lesdoel: 3 woordsoorten erbij

Je leert voegwoord, 
persoonlijk voornaamwoord  
bezittelijk voornaamwoord.

Slide 9 - Tekstslide

Cursus 5 § 3 voegwoord blz. 202
Voegwoord: 
voegt twee woorden, woordgroepen of zinnen aan elkaar! 
appels of peren
de blije winnaar en de teleurgestelde verliezer
Hij bestelt een vegetarische pizza, want hij eet geen vlees. 
Als zijn pizza er lekker uitziet, neem ik er ook zo één. 
Andere vb.: terwijl, zodat, nadat, toen, maar, dus 

Slide 10 - Tekstslide

Cursus 5 § 4 persoonlijk voornaamwoord blz. 206
persoonlijk voornaamwoord (pers.vnw):  
verwijst naar een persoon, dier of ding! 
Die salto doet Bart jou niet na. 
Onze kat slaapt overdag, omdat hij 's nachts buiten rondloopt.
Ik heb jouw bericht ontvangen, maar het nog niet gelezen. 
Ik moet nablijven en het kan me niks schelen.
                                      Andere vb.: ikjij/je, u, zij/ze, wij/we, jullie, enz.

Slide 11 - Tekstslide

Cursus 5 § 4 bezittelijk voornaamwoord blz. 206
bezittelijk voornaamwoord (pers.vnw):  
geeft aan van wie iets is! 
mijn jas 
jouw vader
hun huis 
! Het staat altijd vóór het zelfstandig naamwoord !
Andere vb.: ons/onze, uw, zijn, haar, jullie

Slide 12 - Tekstslide

Samen oefenen 7.3 en 7.5
Opdracht 3 blz. 202
Opdracht 1 blz. 206 

timer
15:00

Slide 13 - Tekstslide

Tussendoortje / pauze 
timer
5:00

Slide 14 - Tekstslide

Toetsen Grammatica
woensdag 19 juni SO Woordsoorten -extra uitleg: vakles 13 juni

woensdag 26 juni SO Zinsdelen -extra uitleg: vakles 20 juni 

Slide 15 - Tekstslide

Inleveren boekverslag Wojtek
Donderdag 20 juni 
in SOM: inleveropdracht! 
Inleveren kan vanaf di. 18 juni t/m do. 20 juni! 

Slide 16 - Tekstslide

Zelfstandig oefenen 7.3 en 7.5
Opdracht 4 blz. 203
Opdracht 2 blz. 207
Antwoorden in je schrift!!

timer
5:00

Slide 17 - Tekstslide

 Boekopdracht 
Open je Worddocument : boekbespreking Wojtek
1. Titel en schrijver 2. Informatie over de schrijver  3. Hoofdpersonen: 
4. Maak per hoofdpersoon een kopje: typ er steeds achter wat je over hen weet. Tip: zoek in het boekje
5. Schrijf bijzonderheden onder het kopje 'bijzonderheden'. Bijvoorbeeld de reis naar Italië. 
6. Leg uit wat je van het boek vindt. 
timer
15:00

Slide 18 - Tekstslide

LETTERSTAMPPOT

Maak zo veel mogelijk woorden met de letters van het woord:

EVENAAR


timer
2:00
De winnaar is de speler die 
de meeste woorden weet te maken.

Slide 19 - Tekstslide

Wat is er bijzonder aan de zin?

Lezen is in, ezel!



Slide 20 - Tekstslide

OMDRAAIEN DIE LETTERS

Bedenk zelf nog twee palindromen.
timer
2:00

Slide 21 - Tekstslide

OMDRAAIEN DIE LETTERS
Sommige woorden kun je omdraaien waardoor je een ander woord leest, zoals gum / mug en droom / moord. Dit zijn spiegelwoorden
Bedenk zelf nog zoveel mogelijk spiegelwoorden.
timer
2:00

Slide 22 - Tekstslide