Het Weer - Hoe zat het ook alweer?

Hoe zat het ook alweer?
Ga rustig zitten op je plek.
iPad in de LessonUp, boek en pen op tafel.
1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
NatuurkundeMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 100 min

Onderdelen in deze les

Hoe zat het ook alweer?
Ga rustig zitten op je plek.
iPad in de LessonUp, boek en pen op tafel.

Slide 1 - Tekstslide

Wat moet je weten?
1. De drie eigenschappen van moleculen volgens het deeltjesmodel
2. De drie verschillende fasen en de faseovergangen
3. De reden dat luchtdruk ontstaat
4. Wat voor weer het is bij hoge luchtdruk en lage luchtdruk
5. Wanneer de gasdruk in een ruimte kan toenemen of afnemen
6. Hoe een mooiweerwolk ontstaat
7. Hoe een onweerswolk ontstaat
8. Waarom er bij een onweerswolk bliksem ontstaat
9. Wat het dauwpunt is

Slide 2 - Tekstslide

Wat moet je kunnen?
1. Fasen en faseovergangen herkennen in een voorbeeld
2. Uitleggen wat voor weer het is/wordt op basis van luchtdruk
3. Omrekenen tussen Celsius en Kelvin
4. Aflezen van een grafiek over het dauwpunt
5. Uitleggen hoe je een thermometer ijkt (practicum)

Slide 3 - Tekstslide

Deeltjesmodel
Beschrijving van de belangrijkste eigenschappen van moleculen.

1. Moleculen veranderen niet als de fase verandert (bv. vloeibaar > gas).
2. Moleculen bewegen altijd.
3. Moleculen trekken elkaar aan, hoe dichterbij, hoe groter die kracht.

Slide 4 - Tekstslide

Fasen
Fasen + overgangen moet je kennen.

Bij een faseverandering verandert het molecuul niet. IJs, water en damp hebben dezelfde soort moleculen.

Een molecuul zelf is niet warm of koud; de beweging bepaalt de temperatuur van de stof.

Slide 5 - Tekstslide

Condenseren
Sublimeren
Smelten
Stollen
Rijpen
Verdampen

Slide 6 - Sleepvraag

Luchtdruk
Lucht bestaat uit moleculen, dus lucht heeft gewicht.

De druk van lucht op zichzelf heet de luchtdruk

Als lucht daalt, komen er moleculen dichter bij elkaar en stijgt de druk.

Slide 7 - Tekstslide

Lage luchtdruk = stijgende lucht.
Stijgende lucht = neerslag.

Hoge luchtdruk = dalende lucht.
Dalende lucht = droog.

Slide 8 - Tekstslide

Zelf toepassen
1. Wat klopt er niet aan de onderstaande zin?
Als de temperatuur stijgt, gaan moleculen sneller bewegen. De moleculen worden dan warmer.
2. In welke stof bewegen moleculen het meest: ijs, water, of waterdamp?
3. Welke faseovergang is er gebeurd als je 's ochtends dauw op het gras ziet?
4. Waarom ontstaat er bij stijgende lucht vaak neerslag?

Slide 9 - Tekstslide

Zelf toepassen
1. Wat klopt er niet aan de onderstaande zin?
Als de temperatuur stijgt, gaan moleculen sneller bewegen. De moleculen worden dan warmer.
De moleculen zelf worden niet warmer - die hebben geen temperatuur.
2. In welke stof bewegen moleculen het meest: ijs, water, of waterdamp?
In waterdamp (gasvormige fase)
3. Welke faseovergang is er gebeurd als je 's ochtends dauw op het gras ziet?
Condensatie - van gasvormig naar vloeibaar.
4. Waarom ontstaat er bij stijgende lucht vaak neerslag?
Omdat hoog in de lucht de temperatuur daalt, waardoor waterdamp verandert in water, en dit water valt als neerslag weer op aarde.

Slide 10 - Tekstslide

Lucht- & gasdruk
Luchtdruk meet je met een barometer.

Die reageert op verandering in de druk door in te zakken of omhoog te veren.

Slide 11 - Tekstslide

Anders in een afgesloten ruimte.
Hoe hard de moleculen tegen de wand botsen, is de gasdruk.

Hoe meer moleculen, hoe meer botsingen, dus hoe hoger de druk.

Als het een warme dag is, stijgt de druk dus ook!

Slide 12 - Tekstslide

Met een manometer kan je meten wat de overdruk is - het verschil in druk tussen de band en de luchtdruk.

Tel je overdruk en luchtdruk bij elkaar op, dan weet je de absolute druk in de band.

Slide 13 - Tekstslide

Wolken & onweer
Luchtdruk en faseovergangen komen samen in het ontstaan van wolken.

Een bel warme lucht stijgt >> zet uit >> koelt af >> damp condenseert >> een stapelwolk ontstaat.

Slide 14 - Tekstslide

Klein verschil in temperatuur tussen warme bel en omgeving:
Lucht stijgt rustig en niet heel ver. Dit wordt een mooiweerwolk.

Groot verschil in temperatuur:
Er ontstaat een onweerswolk.

Slide 15 - Tekstslide

Als lucht snel stijgt en er heel hoge wolken ontstaan, krijg je ijskristallen en waterdruppels die langs elkaar bewegen.
Die wrijving maakt dat deeltjes elektrisch geladen worden.

De ontlading tussen wolk en aarde is de bliksem.

Slide 16 - Tekstslide

Het dauwpunt
Of damp in de lucht condenseert tot waterdruppels, hangt af van temperatuur.

Hogere temperatuur = lucht kan meer waterdamp vasthouden.

Temperatuur waarbij damp condenseert = het dauwpunt.

Slide 17 - Tekstslide

Als een gas overgaat naar een vloeistof, heet dat...
A
Verdampen
B
Condenseren
C
Smelten
D
Sublimeren

Slide 18 - Quizvraag

In welke fase bewegen deeltjes het meeste?
A
Vast
B
Vloeistof
C
Gas

Slide 19 - Quizvraag

In een gebied waar veel neerslag valt, is er een...
A
Lagedrukgebied
B
Hogedrukgebied

Slide 20 - Quizvraag

Als een gas wordt samengeperst, worden de moleculen steeds kleiner zodat ze minder volume innemen.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 21 - Quizvraag

Bij 0°C staan moleculen helemaal stil.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 22 - Quizvraag

Als er 20 gram waterdamp per m3 in de lucht zit, waar ligt dan het dauwpunt?
A
18 graden
B
20 graden
C
22 graden
D
25 graden

Slide 23 - Quizvraag

Aan de slag
Doe/maak ter voorbereiding op de toets:
- De afsluitende opgaven in je online boek.
- Doornemen van deze volledige LessonUp.
- Gemaakte opdrachten in je boek nog eens doornemen.

Slide 24 - Tekstslide