havo 1-§4 Verwijzen met persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden



Wat gaan we doen vandaag?

Doel van de les=verwijzen
Tien minuten stil lezen
Huiswerk bespreken
Start nieuw onderwerp


Aan het werk
 

Telefoon in de kluis? Je jas over de stoel. IPad in de tas
1 / 15
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 15 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 80 min

Onderdelen in deze les



Wat gaan we doen vandaag?

Doel van de les=verwijzen
Tien minuten stil lezen
Huiswerk bespreken
Start nieuw onderwerp


Aan het werk
 

Telefoon in de kluis? Je jas over de stoel. IPad in de tas

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

 Wat moeten jullie straks kennen en kunnen?

Oftewel, wat is het doel van deze les?

Na deze les weet je hoe je op de juiste manier met persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden kunt verwijzen naar mannelijke, vrouwelijke en onzijdige woorden 

Slide 3 - Tekstslide

Herhalingen maken een tekst saai. 
Om te voorkomen dat je in een tekst steeds dezelfde zelfstandige naamwoorden schrijft, gebruik je verwijswoorden. 

Een verwijswoord wijst meestal terug naar een woord of een groepje woorden dat eerder genoemd is.

Slide 4 - Tekstslide

Welk verwijswoord je gebruikt, hangt af van het woordgeslacht van het zelfstandig naamwoord waarnaar het verwijst: mannelijk (m), vrouwelijk (v) of onzijdig (o)
Je hebt al geleerd dat je kunt verwijzen met deze, die, dit en dat

Je kunt ook verwijzen met persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden.

Slide 5 - Tekstslide

Zo verwijs je met persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden.



Zie het schema in je boek op blz. 236

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Link

Even checken. Wie vertelt mij nog even wat we zojuist hebben gehoord?


Geen vingers, ik geef de beurt aan ..............................................

Slide 9 - Tekstslide

§ 2 Tekstverbanden
Je gaat zo de opdrachten maken. Neem altijd oordopjes mee voor de online opdrachten
Zet het zo in je schrift:
cursus-C
paragraaf -§
bladzijde -blz. 
opdracht- opdr.

Staat er: omcirkel, onderstreep of markeer, dan mag je het met potlood in je werkboek maken. Is dit niet het geval, dan maak je alles in je schrift!

Slide 10 - Tekstslide

Aan de slag

Slide 11 - Tekstslide

Cursus 7-§ 13-Werkwoordsvormen en wwtijden
Maakwerk is ook leerwerk. Als je de theorie niet snapt, kun je ook de opdrachten niet( goed) maken.



Staat er: markeer, omcirkel of onderstreep in de opdracht, dan mag je het MET POTLOOD in je werkboek maken. 
De rest maak je in je schrift

Slide 12 - Tekstslide

Eerst lees je de theorie op blz.218=§8-Gramm. woordsoorten.


Maakwerk is ook leerwerk. Als je de theorie niet snapt, kun je ook de opdrachten niet( goed) maken.

Maken:
C6-§4
blz.236
opdr. 3 t/m 6

Slide 13 - Tekstslide

Tekst

Slide 14 - Tekstslide

Tekst

Slide 15 - Tekstslide