4h Praten over proza

Praten over Proza
Introductieles
Praten over proza
Les 1 - Introductie
1 / 53
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 53 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Praten over Proza
Introductieles
Praten over proza
Les 1 - Introductie

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoel:
Aan het einde van deze les:
  • kun je benoemen wat literatuur is en wat proza is;
  • kun je (weer) de belangrijkste fictiebegrippen benoemen;
  • heb je geoefend met de theorie literatuur, proza en de frictiebegrippen



Blauw = kennen = kennis = leren
Oranje = kunnen = met de kennis de vaardigheid oefenen

Slide 2 - Tekstslide

Werkwijze
Op het bord verschijnt steeds een literaire term.
Je werkt in tweetallen: wat betekent deze term?
Na een minuut krijgt een duo de beurt. 

Slide 3 - Tekstslide

Literair
timer
1:00

Slide 4 - Open vraag

Literair betekent:
Wat betrekking heeft op literatuur

Slide 5 - Tekstslide

Literatuur
timer
1:00

Slide 6 - Open vraag


Literatuur:
Verzamelnaam voor fictieve teksten met een diepere laag (origineel etc.)

Slide 7 - Tekstslide

Proza
timer
1:00

Slide 8 - Open vraag

Proza:
Verzamelnaam voor verhalende teksten die niet rijmen

Slide 9 - Tekstslide

Autobiografie
timer
1:00

Slide 10 - Open vraag

In een autobiografie beschrijft de schrijver zijn eigen leven.

Slide 11 - Tekstslide

Stijl
timer
1:00

Slide 12 - Open vraag

Stijl is de manier waarop een verhaal geschreven is.

Slide 13 - Tekstslide

Fictie
timer
1:00

Slide 14 - Open vraag

Fictie is een verzonnen verhaal (kan deels echt gebeurd zijn).

Slide 15 - Tekstslide

Round character
timer
1:00

Slide 16 - Open vraag

Een round character is een goed uitgewerkt personage. 
De hoofdpersoon is een round character en maakt een ontwikkeling door. 

Slide 17 - Tekstslide

Flat character
timer
1:00

Slide 18 - Open vraag

Een flat character is een personage over wie je minder te weten komt.

Slide 19 - Tekstslide

Type
timer
1:00

Slide 20 - Open vraag

Een type is een personage dat een bijrol speelt. Zijn gedachten en gevoelens spelen nauwelijks een rol.

Slide 21 - Tekstslide

Conflictmodel
timer
1:00

Slide 22 - Open vraag

Evenwicht -> conflict -> ontwikkeling -> oplossing

Slide 23 - Tekstslide

Perspectief
timer
1:00

Slide 24 - Open vraag

Gezichtspunt (een of meerdere personages) , het beeld is altijd subjectief en dus een beetje vertekend.

Slide 25 - Tekstslide

Ik-perspectief
timer
1:00

Slide 26 - Open vraag

Je leest het verhaal door de ogen van een ik-persoon.

Slide 27 - Tekstslide

Personaal perspectief
timer
1:00

Slide 28 - Open vraag

Het verhaal wordt verteld in de hij/zij-vorm. Je weet de gevoelens van diegene.

Slide 29 - Tekstslide

Alwetende verteller
timer
1:00

Slide 30 - Open vraag


De verteller weet alles van elk personage op elk moment, hij kent ook de afloop van het verhaal. Het verhaal wordt verteld in de hij/zij-vorm .



Slide 31 - Tekstslide

Onbetrouwbaar perspectief
timer
1:00

Slide 32 - Open vraag



Er is sprake van een onbetrouwbaar perspectief als de tekst aanwijzingen bevat dat het beeld dat deze schrijver geeft, extreem vertekend , onvolledig of onjuist is.

Slide 33 - Tekstslide

Setting
timer
1:00

Slide 34 - Open vraag

Setting:
Bv. plaats tijd omstandigheden: vakantie, oorlog, lente, Limburg. 

Slide 35 - Tekstslide

Vertelheden
timer
1:00

Slide 36 - Open vraag

Het vertelheden is het "nu" in het verhaal. 

Slide 37 - Tekstslide

Flashback
timer
1:00

Slide 38 - Open vraag

Een flashback is een terugblik, een herinnering. 

Slide 39 - Tekstslide

Vertraging
timer
1:00

Slide 40 - Open vraag

De gebeurtenissen worden langzaam verteld. Bijvoorbeeld door lange beschrijvingen. 

Slide 41 - Tekstslide

Concreet motief
timer
1:00

Slide 42 - Open vraag

Een concreet motief is een verhaalelement dat letterlijk voorkomt. Meestal komt het verschillende keren terug in het verhaal. Bijvoorbeeld een kleur die steeds genoemd wordt. Of een voorwerp dat steeds terugkeert. 

Slide 43 - Tekstslide

Abstract motief
timer
1:00

Slide 44 - Open vraag

Een abstract motief  is een verhaalelement dat niet letterlijk terugkomt in het verhaal, maar dat je zelf moet afleiden. 
Bijvoorbeeld "oorlogstrauma" > het wordt niet letterlijk gezegd, maar je kunt het afleiden uit het gebruik van woorden die daarmee te maken hebben (deportatie, honger, gevangen)

Slide 45 - Tekstslide

Thema
timer
1:00

Slide 46 - Open vraag

Een thema is waar het verhaal over gaat, zonder het te hebben over de personages of gebeurtenissen. Het thema is datgene waarop de schrijver een visie heeft of waarover hij de lezer aan het denken wil zetten. 

Slide 47 - Tekstslide

Literatuur
  • Fictionele of fictieve teksten met een diepere laag
  • Poëzie, drama en proza
  • 'Tegenovergestelde' van lectuur
  • Literariteit (hoe literair een verhaal is) hangt af van originaliteit, onvoorspelbaarheid, stijl en complexiteit of meerduidigheid (de 'diepere laag')

Slide 48 - Tekstslide

Literatuur
Stijl 
  • Stijl is een belangrijk kenmerk van literatuur
  • Een schrijver kan zich door zijn stijl onderscheiden van andere schrijvers
  • Stijl gaat om woordkeus, zinsbouw, gebruik van beeldspraak, gebruik van ironie, afwisseling tussen bijv. dialoog en beschrijving

Slide 49 - Tekstslide

Begrippen
► Literair: wat betrekking heeft op literatuur*.
► Literatuur: verzamelnaam voor fictieve* teksten die een ‘diepere laag’ hebben. Kenmerken van literatuur zijn onder meer: originaliteit, complexiteit, onvoorspelbaarheid, een bijzondere stijl* en de mogelijkheid om verschillende betekenissen aan de tekst toe te kennen.
► Proza: verzamelnaam voor verhalende teksten die niet rijmen. Daarin onderscheidt proza zich van poëzie (gedichten).
► Roman: een lang (boekvullend) fictief verhaal.
► Autobiografie: de schrijver beschrijft zijn eigen leven. Het woord komt uit het Grieks: auto betekent 'zelf'; bios betekent 'leven' en grafie komt van 'graphein', schrijven.
► Stijl: de manier waarop een verhaal is geschreven. Stijl omvat niet alleen woordkeus en zinsbouw, maar bijvoorbeeld ook de afwisseling tussen dialoog en beschrijvingen en het gebruik van ironie. Woorden die vaak gebruikt worden om de stijl van een schrijver te omschrijven zijn ‘sober’ (kaal), ‘zakelijk’ (rechttoe-rechtaan) en ‘bloemrijk’ (met veel versieringen).
► Verzonnen verhaal. Fictieve verhalen kunnen (deels) gaan over mensen die werkelijk (hebben) bestaan of gebeurtenissen die werkelijk hebben plaatsgevonden.

Slide 50 - Tekstslide

Werk voor deze les + huiswerk: 
    Pak je VIP en noteer:
    Maken: 1 Literatuur, praten over proza, 1 + 1.1
    Klaar = in STILTE lezen

    Wat niet af is = huiswerk
    Stel de volgende les vragen over dingen die je niet begreep!

    Slide 51 - Tekstslide

    Lesdoel:
    Aan het einde van deze les:
    • kun je benoemen wat literatuur is en wat proza is;
    • kun je (weer) de belangrijkste fictiebegrippen benoemen;
    • heb je geoefend met de theorie literatuur, proza en de frictiebegrippen



    Blauw = kennen = kennis = leren
    Oranje = kunnen = met de kennis de vaardigheid oefenen

    Slide 52 - Tekstslide

    Ik kan benoemen wat literatuur is en wat proza is en ik kan de belangrijkste fictiebegrippen benoemen.


    😒🙁😐🙂😃

    Slide 53 - Poll