W20 - 1G Grammatica H5 NN

Week 20 (11 t/m 15 mei)
Lieve leerlingen,
Ik hoop dat het goed met jullie gaat en dat jullie nu allemaal in ELO het huiswerk kunnen maken. Het prettige is dat je meteen weet of je de opdrachten goed maakt en dat je je fouten meteen kunt verbeteren. Vergeet niet aantekeningen te maken over de delen van de lesstof waar je moeite mee hebt. En mail me als je iets echt niet begrijpt.
1 / 42
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 42 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Week 20 (11 t/m 15 mei)
Lieve leerlingen,
Ik hoop dat het goed met jullie gaat en dat jullie nu allemaal in ELO het huiswerk kunnen maken. Het prettige is dat je meteen weet of je de opdrachten goed maakt en dat je je fouten meteen kunt verbeteren. Vergeet niet aantekeningen te maken over de delen van de lesstof waar je moeite mee hebt. En mail me als je iets echt niet begrijpt.

Slide 1 - Tekstslide

Voor de leerlingen bij wie het nog niet gelukt is om in ELO te werken, volgen hierna eerst de dia's met de antwoorden van Woordenschat, hoofdstuk 5.

Deze week gaan we verder met Grammatica, hoofdstuk 5. We behandelen van de zinsdelen het meewerkend voorwerp.  Het doel van deze les is dat je het meewerkend voorwerp van een zin kunt vinden.


Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

Meewerkend voorwerp
De meesten van jullie weten al wat een meewerkend voorwerp is, want dit hebben we al vaak behandeld. Het blijft toch best lastig om erachter te komen of er nu wel of niet een meewerkend voorwerp in de zin staat. Begin met het lezen van het groene stuk op bladzijde 148 van je boek; hierin wordt uitgelegd wat een meewerkend voorwerp is en hoe je het kunt vinden. Kijk en luister ook goed naar de uitleg in de dia's. 

Slide 13 - Tekstslide

Het meewerkend voorwerp heeft dikwijls te maken met het lijdend voorwerp, maar dat hoeft niet want het kan ook in de zin staan zonder dat er een lijdend voorwerp is. Voor wie is iets bestemd? Aan wie geef je iets? Aan wie vertel je iets? Het meewerkend voorwerp begint vaak met aan of voor of je kunt het er zelf voor zetten of er bij denken. Of, als het er wél voor staat, je kunt het weglaten.Bij aan is dit wat makkelijker dan bij voor.

Slide 14 - Tekstslide

Hoe vind je het meewerkend voorwerp
  1. Je noteert het onderwerp en het werkwoordelijk gezegd, daarna kijk je of er een lijdenvoorwerp in de zin is; zo ja dan noteer je dit ook.
  2. Stel de vraag: aan of voor wie + wg + ow + lv (als dit er is); het antwoord hierop is het meewerkend voorwerp (als er een antwoord gegeven kan worden op de vraag).
  3. Controleer of je aan of voor kunt weglaten of toevoegen.

Slide 15 - Tekstslide

voorbeeld
Ik laat jou straks mijn nieuwe spijkerbroek zien.
ow = ik ; wg = laat zien ; lv = mijn nieuwe spijkerbroek
Vraag:  aan wie + wg + ow + lv  ?
Antwoord:  jou 
jou is het meewerkend voorwerp en je kunt er 'aan' bij zetten:
Ik laat aan jou straks mijn nieuwe spijkerbroek zien.

Slide 16 - Tekstslide

voorbeelden met aan
1. Mohamed geeft Peter op zijn verjaardag een cadeautje. Peter = mv
2. Esther heeft mij haar nieuwe spijkerbroek geleend. mij = mv
3. Ik laat jou een aantal voorbeelden zien. jou = mv
In deze drie zinnen kun je aan erbij zetten. Soms verandert de woordvolgorde, omdat de zin dan beter loopt.
1. Mohamed geeft aan  Peter op zijn verjaardag een cadeautje.
2. Esther heeft aan  mij haar nieuwe spijkerbroek geleend.
3. Ik laat een aantal voorbeelden aan  jou zien.
 

Slide 17 - Tekstslide

voorbeelden met voor
1. Joris koopt voor  Fleur een bos bloemen. Fleur = mv
2. Voor  jou doe ik alles. jou = mv
3. Voor  de jarige zongen wij een vrolijk lied. de jarige = mv

Voor  kun je in deze zinnen niet weglaten, maar toch staat er een meewerkend voorwerp achter: voor wie is het bestemd, aan wie geef je iets? In deze zinnen: is dat Fleur, jou en de jarige.

 

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Link

Slide 20 - Tekstslide

Wat is het meewerkend voorwerp?
'De jongen schrijft een liefdesbrief aan zijn vriendin.'
A
De jongen
B
een liefdesbrief
C
aan zijn vriendin
D
Er is geen meewerkend voorwerp

Slide 21 - Quizvraag

Is dit een meewerkend voorwerp?
'Heb jij een voldoende van de docent gekregen?'
A
Wel een meewerkend voorwerp
B
Geen meewerkend voorwerp

Slide 22 - Quizvraag

Is dit een meewerkend voorwerp?
Hij laat al zijn geld na aan goede doelen.
A
Wel een meewerkend voorwerp
B
Geen meewerkend voorwerp

Slide 23 - Quizvraag

Wat is het meewerkend voorwerp?

Sophie doet jou de groeten
A
Geen meewerkend voorwerp
B
jou
C
Sophie
D
de groeten

Slide 24 - Quizvraag

Noteer het meewerkend voorwerp.

Soms is het aanbod van koopwaar mij veel te gek.

Slide 25 - Open vraag

Is dit een meewerkend voorwerp?
'We willen een cadeaubon kopen voor de trainer.'
A
Wel een meewerkend voorwerp
B
Geen meewerkend voorwerp

Slide 26 - Quizvraag

Noteer het meewerkend voorwerp.
Mijn oom uit Oss heeft laatst deze shirts van Nike voor mij meegebracht.

Slide 27 - Open vraag

Elke zin bevat een meewerkend voorwerp.
A
waar
B
niet waar

Slide 28 - Quizvraag

Noteer het meewerkend voorwerp.
Natuurlijk kun je de spullen ook aan een vriend of vriendin geven als origineel cadeau.

Slide 29 - Open vraag

Gaan jullie de burgemeester interviewen?

Het meewerkend voorwerp is:
A
gaan interviewen
B
de burgemeester
C
geen meewerkend voorwerp
D
jullie

Slide 30 - Quizvraag

Noteer het meewerkend voorwerp.
De kok schepte de soldaten een flinke portie boerenkool op.

Slide 31 - Open vraag

Noteer het meewerkend voorwerp.

De postbezorger overhandigde de klant de bestelling.
A
De postbezorger
B
De klant
C
De bestelling
D
Er is geen meewerkend voorwerp

Slide 32 - Quizvraag

Wat is het meewerkend voorwerp:
Wanneer krijg jij een nieuwe fiets?
A
Jij
B
wanneer
C
een nieuwe fiets
D
er is geen meewerkend voorwerp

Slide 33 - Quizvraag

Noteer het meewerkend voorwerp.
Nadia mocht de koningin een boeket aanbieden.

Slide 34 - Open vraag

Staat er een meewerkend voorwerp in de zin?
De juf gaf de kinderen een afscheidscadeautje.
A
ja
B
nee

Slide 35 - Quizvraag

Staat er een meewerkend voorwerp in de zin?
De vlag hangt aan de brug.
A
ja
B
nee

Slide 36 - Quizvraag

Alle aanwezigen zongen voor de jarige 
een vrolijk welkomstlied.
pv
wg
ow
lv
mv
Alle aanwezigen
zongen
voor de jarige
een vrolijk welkomstlied

Slide 37 - Sleepvraag

Elke woensdag geeft Nienke 
de plantjes op haar kamer water.
pv
wg
ow
lv
mv
geeft
Nienke
de plantjes op haar kamer
water

Slide 38 - Sleepvraag

Slide 39 - Link

Huiswerk voor week 20
Maak alle opdrachten van hoofdstuk 5 Grammatica, zinsdelen, op bladzijde 148 en 149 van je lesboek, ook de startopdracht. 
Maak ook opdracht 14 en 15 op bladzijde 253 (De brug).
Maak je huiswerk digitaal via de ELO, zodat je meteen weet of je antwoord goed is; bij een fout antwoord ga je net zolang door totdat je antwoord juist is. Maak alle quizvragen, ook net zolang doorgaan tot het goede antwoord.

Slide 40 - Tekstslide

opdracht 2 en 3
Bij opdracht 2 staat dat je vijf zinnen moet maken. Gebruik alleen de zinsdelen die gevraagd worden en in de juiste volgorde, dus zoals aangegeven in 1 t/m 5. Doe dit heel zorgvuldig. Maak er geen onnodig lange zinnen van en doe alleen wat er gevraagd wordt bij deze opdracht.
Besteed ook veel aandacht aan opdracht 3 en lees ook hier goed wat er staat. Doe wat er gevraagd wordt!

Slide 41 - Tekstslide

LEZEN
Lees je boek voor de PITCH zo snel mogelijk uit. Zodra we weer op school zijn gaan we pitchen, maar voor die tijd wil ik al een uittreksel van je boek hebben. Volgende week leg ik dit uit en dan komt de opdracht bij het huiswerk voor week 21.

                                                     VEEL SUCCES !

Slide 42 - Tekstslide