Herhaling PTO 3

Herhaling PTO 3
- leesvaardigheid
- fictie
- taalverzorging
- grammatica
- woordenschat
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Herhaling PTO 3
- leesvaardigheid
- fictie
- taalverzorging
- grammatica
- woordenschat

Slide 1 - Tekstslide

Leesvaardigheid
- woorden & hun betekenis
- standaard tekststructuur
- beeldtaal

Slide 2 - Tekstslide

Wat doe je als je de woordraadstrategie 'zoek een synoniem' gebruikt?

Slide 3 - Open vraag

Uit welke drie onderdelen bestaat de tekststructuur?

Slide 4 - Open vraag

Kijk eens rond in huis wat voor soorten beeldtaal je kunt vinden. Maak hier een foto van en upload deze.

Slide 5 - Open vraag

Fictie
- Helden en schurken
- Personages

Slide 6 - Tekstslide

16. Bekijk de foto. Wat is de relatie van de drie personages?
A
het zijn drie broers
B
het zijn drie vrienden
C
het zijn twee pestkoppen met hun slachtoffer
D
het is een pestkop met twee slachtoffers

Slide 7 - Quizvraag

Personages

Slide 8 - Woordweb

Taalverzorging
- persoonsvorm tegenwoordige en verleden tijd
- voltooid deelwoord
- onvoltooid deelwoord
- onregelmatige werkwoorden
- Engelse werkwoorden

Slide 9 - Tekstslide

Persoonsvorm tegenwoordige tijd
Zin: Hou... jij je meestal aan die regels?
A
dt
B
d
C
t

Slide 10 - Quizvraag

Persoonsvorm tegenwoordig/verleden tijd.
Zin: Ik von... dat wel een beetje vreemd
A
dt
B
d
C
t

Slide 11 - Quizvraag

voltooid deelwoord van halen
A
gehaalt
B
haalde
C
gehaald
D
haalden

Slide 12 - Quizvraag

Wat is het voltooid deelwoord van:

sponzen
A
gesponst
B
gesponsd

Slide 13 - Quizvraag

Wat is het onvoltooid deelwoord?
Strompelend gingen ze naar huis
A
strompelend
B
gingen
C
naar
D
huis

Slide 14 - Quizvraag

Mijn zusje moest -huilend- van het lachen naar de directeur.
A
voltooid deelwoord
B
onvoltooid deelwoord

Slide 15 - Quizvraag

Engelse werkwoorden:
hoe schrijf je het volgende werkwoord in de hij-vorm, vt: timen
A
timde
B
timdde
C
timete
D
timede

Slide 16 - Quizvraag

Engelse werkwoorden
Vervoeg op de juiste manier in de persoonsvorm verleden tijd : Hij ... (deleten)
A
deletete
B
delet
C
delette
D
deletette

Slide 17 - Quizvraag

Uitleg Engelse werkwoorden
timen - stam = time (je spreekt uit: taaim)
- verleden tijd = stam + de (aan het eind van de stam hoor je -m)

deleten - stam = delete (je spreekt uit: deliet)
- verleden tijd = stam + te (aan het eind van de stam hoor je -t)

Slide 18 - Tekstslide

Grammatica
- het lijdend voorwerp
- het meewerkend voorwerp

Slide 19 - Tekstslide

Thomas heeft Marieke bloemen gegeven.
Lijdend voorwerp =
A
Er is geen lijdend voorwerp
B
Thomas
C
Marieke
D
bloemen

Slide 20 - Quizvraag

Wat is het mv in de zin?
De leerkracht wiskunde moet ons nog extra oefeningen bezorgen.
A
De leraar wiskunde
B
Moet bezorgen
C
Ons
D
Extra oefeningen

Slide 21 - Quizvraag

Evaluatie
Zijn er nog vragen?

Sites om boeken te zoeken:
- www.lezenvoordelijst.nl
- www.ikvindlezenleuk.nl

Slide 22 - Tekstslide