5.6 De machtsstrijd tussen fabrikanten en arbeiders

5.6
De machtsstrijd tussen fabrikanten en arbeiders
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
GeschiedenisMiddelbare schoolvmbo t, mavo, havoLeerjaar 2

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

Onderdelen in deze les

5.6
De machtsstrijd tussen fabrikanten en arbeiders

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we doen vandaag?
Leren hoe liberalisten, socialisten en communisten dachten over de Sociale Kwestie.

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Video

Liberalisme
  • Het liberalisme komt voor een deel door de verlichtingsfilosofen:
  • “Mensen hebben natuurrechten.”​ “Een koning is verplicht om goed voor zijn volk te zorgen.”​
  •  Kapitalisme (Adam Smith): hierbij zijn de productiefactoren (natuur – kapitaal – arbeid) in handen van particulieren en worden de prijzen bepaald door de wet van vraag en aanbod.
  •  Liberalen willen dat de overheid zich zo min mogelijk met de samenleving bemoeit. 
  • Mensen moeten in vrijheid hun eigen keuzes kunnen maken. 





Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Sociale kwestie
  • De industrialisatie leidde tot het ontstaan van de sociale kwestie: de slechte werk- en leefomstandigheden van de arbeiders. 
  • Sociale Kwestie: de bewustwording dat in de Industriële Revolutie een groot verschil tussen armen en rijken was ontstaan en dat daarvoor een oplossing nodig was.

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Video

Sociaaldemocraten en communisten
  • Sociaaldemocraten:
  • Politiek: overheid moet ingrijpen in de sociale kwestie, arbeidsomstandigheden verbeteren met wetten: woningwet, verbod op kinderarbeid.
  • Economie: overheid moet de welvaart eerlijker verdelen met hogere belastingen en uitkeringen en hulp voor arme mensen.
  • Communisten willen gelijke rechten voor iedereen bereiken door middel van een revolutie van de arbeidersklasse.

Slide 8 - Tekstslide

Aan de slag!
Lees de tekst van 5.6 in je leerboek.
Markeer de zinnen die volgens jou het duidelijkst sociale kwestieliberalisme, sociaaldemocraten en communisme uitleggen.
Maak daarna van 5.6 opdracht 124, 129, 130, 143 en 147.

Klaar? Werk verder aan je PO!

Slide 9 - Tekstslide

Wat waren de enclosure acts?

Slide 10 - Open vraag

Wat heeft niet te maken met de Agrarische Revolutie?
A
Mechanisering
B
Nieuwe fokmethodes
C
Meer veevoer
D
Spinning Jenny

Slide 11 - Quizvraag

Wat is een goed voorbeeld van de transportrevolutie?
A
Vliegtuigen bouwen
B
Van Engeland naar Frankrijk varen
C
Kanalen graven
D
Zandwegen maken

Slide 12 - Quizvraag

Wat is GEEN oorzaak van de demografische revolutie?
A
Mensen worden minder ziek
B
Mensen leven langer
C
Transportrevolutie
D
Agrarische Revolutie

Slide 13 - Quizvraag

Wat is huisnijverheid?
A
Fabrieken
B
Werken met stoommachines
C
Spullen thuis maken
D
Spinning Jenny

Slide 14 - Quizvraag

Wat zijn goede voorbeelden van uitvindingen van het begin van de Industriële Revolutie
A
Stoommachine
B
Spinning Jenny
C
Schietspoel
D
Spinnewiel

Slide 15 - Quizvraag

Leg in je eigen woorden uit wat er veranderde tijdens de Industriële Revolutie

Slide 16 - Open vraag

Geef drie voorbeelden van arbeidsomstandigheden tijdens de Industriële Revolutie

Slide 17 - Open vraag

Wat is Urbanisatie?

Slide 18 - Open vraag

Wat was GEEN oorzaak van het Modern Imperialisme?
A
Behoefte aan grondstoffen
B
Wit-superioriteitsgevoel
C
Behoefte aan een plek om producten te verkopen
D
Angst voor het buitenland

Slide 19 - Quizvraag

Wat gebeurde tijdens de Conferentie van Berlijn?

Slide 20 - Open vraag

Wie zegt dit?
Arbeiders moeten voor zichzelf zorgen
A
liberalen
B
Communisten
C
Sociaaldemocraten

Slide 21 - Quizvraag

Wie zegt dit?
Er moeten wetten komen om arbeiders te beschermen.
A
Liberalen
B
Communisten
C
Sociaaldemocraten

Slide 22 - Quizvraag

Wie zegt dit?
De arbeidersklassen moet een revolutie beginnen.
A
Liberalen
B
Communisten
C
Sociaaldemocraten

Slide 23 - Quizvraag